23.2 - futur - conditionnel - toetsweek 2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

BONJOUR ET BIENVENUE !

Bonjour

et 

bienvenue!!

Bonjour au cours de français !

Au programme:

- Herhaling futur simple

- Uitleg conditionnel

- Au travail ! 

Les objectifs de ce cours

- Futur simple zit er echt goed in

- Je weet wat een conditionnel is 

- Je kunt de 6 onregelmatige werkwoorden vervoegen in de conditionnel 

le futur proche

In deze LessonUp herhaal je de futur proche

voor je begint...

- wat betekent 'futur proche'?

- welk hulpwerkwoord heb ik ervoor nodig?

- help?

futur proche

futur = toekomst (denk aan het Engels - the future)

proche = nabij

--> de nabije toekomst

bv ik ga eten

ex. je vais manger

ik eet nu nog niet, maar ik ga het doen, over een aantal minuten...

hulpwerkwoord

ik ga eten

je vais manger

hulpwerkwoord: 

gaan = aller

dat moet je dus vlot kennen!

le verbe "aller"

help!?

ik ben de weg kwijt!

--> in je boek achteraan

groene bladzijden GRAMMAIRE

p164-165 (havo2)

p165-166 (vwo2)

le verbe aller

hierna volgen een aantal opdrachten over de vervoeging van 'aller'

als je dit al onder de knie hebt, kan je deze ook overslaan

'Aller' betekent

1. gaan
2. zijn
3. kunnen
4. willen

Aller

je

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

vais

vas

va

allons

allez

vont

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.

aller

il, elle, on va

nous allons

tu vas

vous allez

ils vont

je vais

aller (je)

aller (tu)

aller (nous)

aller (vous)

exercices

hierna volgen een aantal opdrachten over de futur proche

nager - je
futur proche

1. je nage
2. j'ai nagé
3. je vais nager
4. je vais nage

jouer au foot - nous
futur proche

1. nous allez jouer au foot
2. nous allons jouer au foot
3. nous avons joué au foot
4. nous jouons au foot

wat betekent
nous allons jouer au foot

Zet in de futur proche:
je regarde une série.

1. je vas regarder une série.
2. je vais regarder une série.
3. je vais regarde une série
4. j'aller regarder une série.

welke zin staat in de futur proche?

1. Monique et Pierre vont à Paris.
2. Monique et Pierre sont allés à Paris.
3. Monique et Pierre vont aller à Paris.
4. Monique et Pierre va aller à Paris.

Welke zin staat niet in de futur proche?

1. Tu as mangé une pizza.
2. Tu vas manger une pizza.
3. Vous allez manger une pizza.
4. Nous allons manger une pizza.

Zeg in het Frans dat je huiswerk gaat maken.

Zeg in het Frans, in de futur proche, dat jouw zus muziek gaat luisteren.

un petit test

hierna krijg je een aantal volledige werkwoorden 

vervoeg ze in de futur proche aangepast aan het onderwerp dat erbij staat

maak dit op een apart blaadje

je kan jezelf controleren met de slide die erna komt

le futur proche

je	manger
tu	regarder
elle	chanter
nous	danser
vous	jouer
elles	nager

futur (simple)

Le futur s.: onregelmatige ww. stam

• Bij een aantal werkwoorden is de stam onregelmatig. Het is dus niet het hele werkwoord, maar alleen wat hier vet gedrukt staat:
• être - je serai
• avoir - j'aurai
• faire - je ferai
• aller - j'irai
• prendre - je prendrai                           
• venir - je viendrai

Herhaling - Le futur simple - uitgangen

Werkwoorden op ir        - op er                   -op re

Je               choisirai          mangerai             prendrai
Tu               choisiras         mangeras            prendras

Il/elle/on  choisira           mangera              prendra

Nous         choisirons      mangerons         prendrons

Vous          choisirez         mangerez           prendrez

Ils                choisiront      mangeront          prendront

Futur simple: Hoe ziet dat er dan uit?

Bij faire (=doen, maken) kan je in je boek zien dat de stam 'fer' is: de uitgang staat namelijk achter deze letters. 

Als je wilt weten hoe je zegt 'hij zal maken', ziet dat er zo uit:

Hij = il 

stam = fer 

uitgang bij 'il' = a

onderwerp + stam + uitgang --> il + + fer + a =       il  fera

le conditionnel

Nieuwe tijd: le conditionnel - wat is het

Gebruik je...

- Om iets beleefd uit te drukken --> zou je dat beter willen doen alsjeblieft = tu ferais

- Bij een voorwaarde                        --> áls... dan zou hij gaan = il irait

- Bij een veronderstelling               --> ik dacht dat hij zou gaan = il irait

Vertaal je met...        -->  Zou/zouden       (dus niet 'zal/zullen' zoals bij de futur simple).

Maak je door...           --> 1. zelfde manier als futur simple, maaar:
                                               2. uitgangen van imparfait

Nieuwe tijd: le conditionnel - stam

• Bij een aantal werkwoorden is de stam onregelmatig. Het is dus niet het hele werkwoord, maar alleen wat hier vet gedrukt staat:
• être - je serais
• avoir - j'aurais
• faire - je ferais
• aller - j'irais
• prendre - je prendrais                           
• venir - je viendrais

Nieuwe tijd: le conditionnel - uitgangen

Werkwoorden op ir        - op er                   -op re

Je               choisirais         mangerais           prendrais
Tu               choisirais         mangerais           prendrais

Il/elle/on  choisirait         mangerait            prendrait

Nous         choisirions      mangerions        prendrions

Vous          choisiriez        mangeriez            prendriez

Ils                choisiraient    mangeraient       prendraient

Le conditionnel - Hoe ziet dat er dan uit?

Bij faire (=doen, maken) weet je dat de stam 'fer' is. 

Als je wilt weten hoe je zegt 'hij zou maken, ziet dat er zo uit:

Hij = il 

stam = fer 

uitgang bij 'il' = ait

onderwerp + stam + uitgang --> il + + fer + ait =       il  ferait

JE

TU

IL/ELLE/ON

NOUS

VOUS

ILS/ELLES

serait

irions

feraient 

prendriez

viendrais

aurais

Wat is de stam van être

wat is de stam van aller

wat is de stam van venir

imparfait - vervoeg: faire - je

1. ferais
2. ferai
3. ferait
4. feriez

imparfait - vervoeg: être - nous

1. serait
2. seraient
3. serions
4. seriez

imparfait - vervoeg: venir - ils

1. viendrient
2. venait
3. veniraient
4. viendraient

Wat is de vertaling van:
ik zou hebben

Si je pouvais sortir, j' ... chez mes

1. irai
2. allerais
3. allerai
4. irais

De futur simple en de conditionnel lijken dus veel op elkaar, alleen zijn de uitgangen anders. Kan jij ze onderscheiden? ...

le conditionnel présent

le futur simple 

ils mettraient 

elles mangeront

vous sortiriez

nous danserons

je serais

tu partirais

Lars écrira

Hoe vervoeg ik ''vous'' met ''être''
in de conditionnel?

Les devoirs  

- leer van ieder werkwoord de présent, futur simple en de conditionnel.

Au revoir!