futur simple/conditionnel uitleg v3

futur simple/conditionnel
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

futur simple/conditionnel

Slide 1 - Tekstslide

voltooid deelwoord
tegen- woordige tijd
verleden tijd
toekomende tijd
présent
imparfait
futur
passé composé

Slide 2 - Sleepvraag

futur simple
  • wanneer gebruik je de futur simple?
  • wat zijn de uitgangen van de futur simple?
  • vervoegen : welke stappen neem je?
  • welke onregelmatige werkwoorden zijn er?

Slide 3 - Tekstslide

Le futur simple
  • Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren
  • In het Nederlandse gebruik je: zullen

       "Morgen zal ik vrij hebben: dan is het zaterdag"
       "Demain je serai libre: ce sera samedi"

Slide 4 - Tekstslide

Le futur simple - stappenplan
regelmatige ww er, ir, re
       1 - De stam is het hele werkwoord dus bepaal wat het hele                   werkwoord is!!!!!
       2 - eindigt deze op een 'e' haal deze er dan af
       3 - plak de juiste uitgang van de futur er achter
     

Slide 5 - Tekstslide

Wat valt je op aan de uitgangen van de futur simple?
Ze lijken op de vervoegingen van....

Slide 6 - Open vraag

Le futur simple - de uitgangen
Werkwoorden op ir        - op er                   -op re
Je               choisirai          mangerai             prendrai
Tu               choisiras         mangeras            prendras
Il/elle/on  choisira           mangera              prendra
Nous         choisirons      mangerons         prendrons
Vous          choisirez         mangerez           prendrez
Ils                choisiront      mangeront          prendront

Slide 7 - Tekstslide

Exercice: in welke tijd staat de zin:
Monique et Christian sont repartis à Strasbourg
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 8 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
À Noël nous pourrons partir faire du ski si tu veux
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 9 - Quizvraag

Verbes en -er
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Nous parlerons
B
Il parlait
C
Je chanterais
D
Je chanterai

Slide 10 - Quizvraag

Verbes en -re
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je vendrai
B
Nous vendrons
C
Elle vendrai
D
Ils vendront

Slide 11 - Quizvraag

Verbes en -ir
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je partirai
B
Je partais
C
Nous partiron
D
Nous partirons

Slide 12 - Quizvraag

Onregelmatige werkwoorden
Bij onregelmatige werkwoorden moet je de basis uit je hoofd gaan leren. Vaak zie je nog wel van welk werkwoord ze af komen, maar soms is dat lastiger.

De uitgangen blijven gelijk: die gebruik je dus bij alle werkwoorden. 

Slide 13 - Tekstslide

Bij sommige werkwoorden is de stam van de futur onregelmatig: LEREN DUs
être           je serai              ik zal zijn
avoir         j’aurai                ik zal hebben
faire         je ferai               ik zal doen
aller          j’irai                    ik zal gaan
pouvoir  je pourrai          ik zal kunnen
vouloir    je voudrai         ik zal willen
venir        je viendrai        ik zal komen
devoir     je devrai            ik zal moeten

Slide 14 - Tekstslide

Basis futur simple onregelmatige werkwoorden
fer-
voudr-
ir-
ser-
aur-
avoir -hebben
être - zijn
vouloir -willen
faire -  maken/doen
aller - gaan

Slide 15 - Sleepvraag

Zet het ww in de futur simple
Dans deux ans, je joue dans mon premier film.

Slide 16 - Open vraag

Zet het werkwoord in de futur simple
Mes collègues et moi, nous donnons des interviews partout.

Slide 17 - Open vraag

Geef de juiste vorm van futur simple
Je (vouloir)

Slide 18 - Open vraag

Le futur : onregelmatige werkwoorden
aller => stam futur = IR : j'irai
être => stam futur is SER : je serai
avoir => stam futur is AUR :  j'aurai
pouvoir : stam futur is POURR : je pourrai
vouloir : stam futur is VOUDR ;  je voudrai
venir : stam futur is VIENDR:  je viendrai
devoir :  stam futur is devr : je devrai
faire ; stam futur is FER :  je ferai

Slide 19 - Tekstslide

Deze werkwoorden hebben als stam niet het hele werkwoord. Welke stam hoort bij welk werkwoord?
ir-
aur-
fer-
ser-
avoir
aller
faire
être

Slide 20 - Sleepvraag

Combineer de onregelmatige werkwoorden met de juiste stam.
être
avoir
faire
aller
vouloir
pouvoir
venir
devoir
devr-
pourr-
ser-
fer-
viendr-
aur-
voudr-
ir-

Slide 21 - Sleepvraag

Bron I chapitre 7
Le Conditionnel 


Futur du passé

vertaling in NL: zou/zouden

Slide 22 - Tekstslide

conditionnel
Je gebruikt de conditionnel bij:
  • iets beleefd vragen (Zou ik misschien...?)
  • Een voorwaarde (Als .... dan ...)
  • Een veronderstelling (Dat zou wel eens waar kunnen zijn!)

Slide 23 - Tekstslide

Conditionnel
Hoe maak je deze tijd?
1. Je neemt een heel werkwoord.
2. Je zet er een uitgang achter. 
(uitgangen horen bij de imparfait)

Slide 24 - Tekstslide

Conditionnel
Heel werkwoord + uitgangen:
je  + ais                                        nous + ions
tu  + ais                                        vous + iez
il/elle/on + ait                            ils/elles + aient

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeld -er
Parler + uitgangen:
je palerais                          nous parlerions
tu parlerais                        vous parleriez
il/elle/on parlerait           ils/elles parleraient

Slide 26 - Tekstslide

De conditionnel 
De conditionnel,  met regelmatige werkwoorden, maak je op de volgende manier:
1. Neem het hele werkwoord (trouver, choisir, vendre)
2. Laatste -e van het hele werkwoord weglaten (alleen groep -re)
3. Voeg de juiste uitgang toe (uitgang van de imparfait)

Je -ais                                  Je trouverais                                      Ik zou vinden
Tu -ais                                  Tu choisirais                                       jij zou kiezen 
Il/elle/on -ait                      Il/elle/on attendrait                        hij / zij /men zou wachten
Nous -ions                         Nous parlerions                                wij zouden praten 
Vous -iez                            Vous réussiriez                                  jullie zouden slagen 
Ils/elles -aient                  Ils/elles prendraient                         zij zouden nemen

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeeld -ir
finir + uitgang
je finirais                                 nous finirions
tu finirais                                 vous finiriez
il/elle/on finirait                    ils/elles finiraient

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeeld -re
vendre + uitgang (let op: laatste e verdwijnt)
je vendrais                                 nous vendrions
tu vendrais                                 vous vendriez
il/elle/on vendrait                    ils/elles vendraient

Slide 29 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
Eigen vorm net als bij de futur.

Slide 30 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
être - je serais                      savoir - je saurais
avoir - j'aurais                       vouloir - je voudrais
faire - je ferais                      devoir - je devrais
aller - j'irais                            pouvoir - je pourrais

Slide 31 - Tekstslide

Enkele voorbeelden van hoe de conditionnel wordt gebruikt in de spreektaal:
  • Pourriez-vous me dire où est la gare, s'il vous plaît?
  • Si j'étais riche, j'achèterais une voiture de sport.
  • On aurait peut-être un test de maths, mais je ne suis pas sûr.
  • Je voudrais bien un café, s'il vous plaît.
  • S'il obtenait son diplôme, mes parents lui donneraient un scooter.
  • Monsieur Leclerc serait sévèrement malade, c'est pourquoi il n'est pas à son travail.

Slide 32 - Tekstslide

Als ik jou was, zou ik het huiswerk maken!
A
Si j'étais toi, je ferais les devoirs!
B
Si j'étais toi, je fais les devoirs!
C
Si j'étais toi, je ferai les devoirs!
D
Si j'étais toi, j'ai fait les devoirs.

Slide 33 - Quizvraag

Ik zou graag een tafel willen reserveren
A
Je veux réserver une table
B
Je voudrai réserver une table
C
Je voudrais réserver une table
D
Je veut réserver une table

Slide 34 - Quizvraag

Welke tijden kennen we ? 
voltooid tegenwoordige tijd
(v.t.t.)
ik heb gespeeld
onvoltooid verleden tijd
(o.v.t.)
ik speelde
tegenwoordige tijd
(o.t.t.)
ik speel
toekomende tijd >24 uur

ik zal spelen
verleden toekomende tijd
ik zou spelen
toekomende tijd <24 uur

Ik ga spelen
passé composé
imparfait
présent
conditionnel
futur simple
futur proche

Slide 35 - Sleepvraag

Plaats ze bij de juiste tijd!
Futur simple 
Conditionnel 
Imparfait
Ils feraient
Nous chanterions
Tu irais
Elle pourra
je ferai
Vous aurez
Tu choisissais
Ils attendaient
c'était
Il viendra
elle finirait
Elles allaient

Slide 36 - Sleepvraag

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide