rekenen deel 4

Arbeidsproductiviteit
Vet gaaf woord voor galgje

Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd

Formule voor arbeidsproductiviteit
Productie : gewerkte tijd = arbeidsproductiviteit
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Arbeidsproductiviteit
Vet gaaf woord voor galgje

Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd

Formule voor arbeidsproductiviteit
Productie : gewerkte tijd = arbeidsproductiviteit

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij 
Economie

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 5
5.1 Hoe produceer je?
5.2 Hoe maak je winst?
5.3 Met of zonder btw?
5.4 Is meer productie goed voor ons?

Slide 3 - Tekstslide

Productiefactoren 
  • Voorbeelden?

Slide 4 - Tekstslide

Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Producten
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 5 - Quizvraag

Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - bedrijfskosten
C
nettowinst - inkoopwaarde
D
omzet - inkoopwaarde

Slide 6 - Quizvraag

Nettowinst
Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst

Slide 7 - Tekstslide

Hoe bereken je de nettowinst?
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst
Omzet
Inkoopwaarde  -
Brutowinst
Bedrijfskosten   -
Nettowinst

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag
maak nu rekenopgave 17 en 18 op bladzijde 153
timer
5:00

Slide 9 - Tekstslide

opgave 17
De omzet is 45.200
de inkoopwaarde is 36.700
bereken de brutowinst

Slide 10 - Tekstslide

opgave 17
De omzet is 45.200
de inkoopwaarde is 36.700
bereken de brutowinst

omzet - inkoopwaarde = brutowinst
45.200 - 36.700 = 8.500

Slide 11 - Tekstslide

opgave 17
De brutowinst is 8.500
de bedrijfskosten zijn 6.325

Bereken de nettowinst

Slide 12 - Tekstslide

opgave 17
De brutowinst is 8.500
de bedrijfskosten zijn 6.325

Bereken de nettowinst

Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst
8.500 - 6.325 = 2.175

Slide 13 - Tekstslide

opgave 18 a
de gemiddelde verkoopprijs is 95 euro
er zijn 2.100 telefoons verkocht.
bereken de omzet


Slide 14 - Tekstslide

opgave 18 a
de gemiddelde verkoopprijs is 95 euro
er zijn 2.100 telefoons verkocht.
bereken de omzet

afzet x verkoopprijs = omzet
2.100 x 95 = 199.500


Slide 15 - Tekstslide

opgave 18b
De inkoopprijs is 66 euro per stuk
er zijn 2.100 telefoons verkocht
Bereken de inkoopwaarde

Slide 16 - Tekstslide

opgave 18b
De inkoopprijs is 66 euro per stuk
er zijn 2.100 telefoons verkocht
Bereken de inkoopwaarde

afzet x inkoopprijs = inkoopwaarde
2.100 x 66 =  138.600

Slide 17 - Tekstslide

opgave 18c
De bedrijfskosten waren 55.000
bereken de nettowinst

Slide 18 - Tekstslide

opgave 18c
De bedrijfskosten waren 55.000 bereken de nettowinst

omzet - inkoopwaarde = brutowinst
brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst
199.500 - 138.600 = 60.900
60.900 - 55.000 =  5.900

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
maak nu rekenopgave 19 en 20 op bladzijde 153
timer
5:00

Slide 20 - Tekstslide

Opgave 19
een fabriek produceert 240.000 chocoladerepen per week
er zijn 32 werknemers.
Bereken hoeveel chocoladerepen elke werknemer per week produceert

Slide 21 - Tekstslide

Opgave 19
een fabriek produceert 240.000 chocoladerepen per week
er zijn 32 werknemers.
Bereken hoeveel chocoladerepen elke werknemer per week produceert

240.000 : 32 = 7.500

Slide 22 - Tekstslide

Opgave 20
In een ijsfabriek wordt 30.000 kilo ijs per dag gemaakt.
Er werken 25 mensen.

Bereken hoeveel ijs elke werknemer per dag produceert

Slide 23 - Tekstslide

Opgave 20
In een ijsfabriek wordt 30.000 kilo ijs per dag gemaakt.
Er werken 25 mensen.

Bereken hoeveel ijs elke werknemer per dag produceert

30.000 : 25 = 1.200

Slide 24 - Tekstslide

einde
einde

Slide 25 - Tekstslide