Examenstrategie - examen Nederlands vmbo 23 mei 12u

Examen Nederlands
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Examen Nederlands

Slide 1 - Tekstslide




Leesvaardigheid:
- meerkeuzevragen
- open vragen
- samenvattingsvragen




Schrijfvaardigheid:
- schrijfopdracht
Wat komt er in het examen Nederlands?

Slide 2 - Tekstslide

Tips
  • Schrijf/ streep/ markeer in je examenboekje.
  • Gebruik kladpapier bij lange antwoorden en de schrijfopdracht.
  • Maak gebruik van het woordenboek.
  • Oefen op:  www.examenblad.nl

Slide 3 - Tekstslide

Examenstrategie
6 stappen om je examen Nederlands 
goed door te komen

Slide 4 - Tekstslide

Stap 1
Blader eerst het examen 
helemaal door.

Slide 5 - Tekstslide

Stap 2
Kijk naar de schrijfopdracht:
- Wat voor tekst moet je schrijven?
- Wordt er een voorafgaande tekst uit het examen gebruikt?

Slide 6 - Tekstslide

Stap 3
Deel je tijd in:
Je hebt 120 minuten (2 uur) de tijd:
80 minuten leesteksten (70 + 10)
30 minuten schrijfopdracht
10 minuten controleren

Slide 7 - Tekstslide

Stap 4
Markeer woorden en zinnen in vragen en teksten die je belangrijk vindt of die je helpen om het juiste antwoord te geven.

Slide 8 - Tekstslide

Stap 5
Geef bij elke vraag antwoord. 
Als je geen antwoord geeft, krijg je zeker geen scorepunten. Controleer je antwoord door jezelf af te vragen: Geeft mijn antwoord duidelijk antwoord op de vraag die wordt gesteld? En begrijpt iemand anders het antwoord?

Slide 9 - Tekstslide

Stap 6
Controleer je werk:
  • Heb je alle vragen beantwoord?
  • Heb je alle punten van de schrijfopdracht verwerkt?
  • Heb je spelling, zinsbouw, interpunctie en conventies gecontroleerd bij je schrijfopdracht?
  • Is je handschrift goed te lezen?

Slide 10 - Tekstslide

Schrijfvaardigheid
- artikel
- (zakelijke) brief 
- (persoonlijke ) e-mail


Slide 11 - Tekstslide

Je krijgt altijd een schrijfdoel en een tekstsoort opgegeven
Informatie geven                        Instructie, zakelijke brief, krant 

Overtuigen                                    Artikel, klachtenbrief

Mening geven                              Email, betoog, recensie
                                                            
Tot handelen aanzetten          Advertentie, sollicitatiebrief

Slide 12 - Tekstslide

Leespubliek
Voor wie schrijf je? Pas daar je tekst op aan.
En:
blijf consequent in je schrijfdoel en leespubliek

Slide 13 - Tekstslide

Artikel
- Is een tekst voor een tijdschrift, een krant of een website
- Doel van een artikel: informeren, overtuigen of tot handelen aansporen
- Als je weet voor welk blad of krant kun je je taalgebruik daarop aanpassen 

Slide 14 - Tekstslide

Kenmerken artikel

o Een (pakkende) titel

  •  Geeft het onderwerp van de tekst aan
  •  Kun je het beste achteraf bedenken




Slide 15 - Tekstslide

Kenmerken artikel
 inleiding, kern en slot

  •  Inleiding geeft antwoord op de vraag wie, wat, waar, wanneer. Goede inleiding trekt de aandacht
  • In de kern vertel je wat je wilt zeggen over het onderwerp. Boven alinea's die bij elkaar horen kun je een tussenkopje plaatsen
  • In het slot rond je het artikel af met bijvoorbeeld een conclusie of een samenvatting. Dit hangt af van de opdracht. 

Slide 16 - Tekstslide

Kenmerken artikel
o Alinea-indeling
o Vaak witregels tussen inleiding, kern en slot, inspring bij nieuwe alinea's

o Naam
  •  Onderaan vermeld je je naam en evt. je school en klas (hangt af van de opdracht)

Slide 17 - Tekstslide

CITEREN
Woord
Als er wordt gevraagd om een woord te citeren, dan citeer je daadwerkelijk één woord. Het citeren van meer dan één woord levert 0 punten op.

Zinsgedeelte
Als er wordt gevraagd om een zinsgedeelte te citeren, dan mag je nooit de hele zin citeren. Dit levert 0 punten op. Een voorbeeld van een zinsgedeelte:
"Er wordt hard aan gewerkt", zei de burgemeester.

Slide 18 - Tekstslide

CITEREN - HELE ZIN
 Het is voldoende om de eerste twee woorden en de laatste twee woorden van de zin te noteren, met daartussenin drie puntjes. Vergeet niet om de aanhalingstekens te plaatsen en met een hoofdletter te beginnen. De regelnummers erbij noemen is niet verplicht, maar het is wel prettig voor de docent die jouw examen nakijkt. De eerste zin van deze alinea zou je dus als volgt citeren:

‘’Als er…te schrijven’’ (regels XX-XX)

Let op: in het eindexamen Nederlands worden vrij veel open vragen gesteld, waarbij je antwoord moet geven in je eigen woorden. Bij deze vragen mag je dus nóóit citeren!

Slide 19 - Tekstslide

Zakelijke brief 
Uitleg zakelijke brief


Slide 20 - Tekstslide

Opbouw zakelijke brief
Jouw adres
plaats, datum
Adres geadresseerde,
Betreftregel,
 Aanhef,
inleiding
kern,
slot,
slotgroet,
afzender
Let op: witregels tussen elk onderdeel, hoofdletters en leestekens



Slide 21 - Tekstslide

Zakelijke brief

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Leespubliek:   zakelijke e-mail?

Je schrijft aan iemand die je niet persoonlijk kent. ( Jullie zijn geen vrienden of familie)

Bijvoorbeeld:
De tandarts,  of Vodafone,                    (je docent)

Dus: formeel taalgebruik
Leespubliek: Persoonlijke e-mail?

Je schrijft aan iemand die je persoonlijk kent. 


Bijvoorbeeld:
Je vriend of vriendin, oom of tante of neef en nicht.

Dus: informeel taalgebruik

Slide 24 - Tekstslide

Tekstdoel Zakelijke e-mail

Bijvoorbeeld:
  • Je hebt een vraag aan je docent.
  • Je wilt een afspraak verzetten bij de tandarts.
  • Je wilt informatie over een nieuwe telefoon.
  • Je hebt een klacht over een jas die je gekocht hebt.

Tekstdoel Persoonlijke e-mail

Bijvoorbeeld:
  • Je hebt een leuk weekend gehad en daar wil je over vertellen.
  • Je wilt graag dat je neef of nicht in de kerstvakantie bij je komt logeren.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide