cours du 20 mai 3h1

cours du 20 mai
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
MentorlesMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 5 min

Onderdelen in deze les

cours du 20 mai

Slide 1 - Tekstslide

devoirs
- Apprends voc D (délicieux - een ding)
- Fais ex. D2, D3 (p. 41)
- Fias 6d & (p. 60) 






Slide 2 - Tekstslide

cours du 20 mai
- mini test
- corriger D2 & D3 (p. 41) 6d (p. 66)
- Lire Damien finir chapitre 4
- Qu'est-ce que tu as mangé hier?
- verbuga.eu
- faire devoirs




timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

Traduis en néerlandais:
1. Je viens d'apprendre une chose dégoûtante. (4p) 
2. J'ai lu ce livre noir. (2p)
3. Parfois je dessine, je fais souvent des portraits. (3p)

timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

corriger 6b (p. 60)
1. de l', de la, du
2. du, des
3. de la
4. de l', du
5. des
6. du, de l'
7. du, de la, des
8. du

Slide 5 - Tekstslide

1. Je mange un sandwich. > ne...jamais/parfois/souvent/toujours
(in de pauze) eet ik een boterham. > nooit/soms/vaak/altijd
corriger D2 p. 40

Slide 6 - Tekstslide

cours du 20 mai
- mini test
- corriger D2 & D3 (p. 41) 6d (p. 66)
- Lire Damien finir chapitre 4
- Qu'est-ce que tu as mangé hier?
- verbuga.eu
- faire devoirs




timer
3:00

Slide 7 - Tekstslide

Qu'est-ce que tu as mangé hier?
- pris(prendre)/ mangé/mélangé/préparé/ bu(boire)
- avec/ à côté/en plus (=bovendien)
- des pommes de terre (aardappel)
des pâtes (pasta)
de la viande (vlees): (du porc/boeuf/poulet)
du poisson (de vis)
des légumes (groentes):  des carottes/...
de la sauce 
du pain (brood), du fromage (kaas)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Qu'est-ce que tu as mangé hier ?

Slide 10 - Open vraag

ga naar Verbuga.eu
  • Kies ALTIJD Nederlands - Frans
  • Kies ALTIJD één REGELMATIG werkwoord (CHERCHER bijvoorbeeld)
  •  Kies dan wat jij het lastigste vindt:
       - présent onregelmatige werkwoorden (p. 132-133)
       - passé composé (kies onregelmatige ww p. 132-133 & ARRIVER &     
          CHERCHER)
       - imparfait (kies onregelmatige ww p. 132-133 & CHERCHER)
  • uitdaging? Combineer bovenstaande punten.
  • Wil je nog meer? Vraag Mevrouw De Gooijer voor iets nieuws.

Slide 11 - Tekstslide

devoirs
- Apprends voc D (dehors - een ding)
- Fais ex. D4 (p. 41-42)
- Fais 6e (p. 62)
- Fais 1c (p. 48)








Slide 12 - Tekstslide

corriger 6b (p. 60)
1. de l', de la, du
2. du, des
3. de la
4. de l', du
5. des
6. du, de l'
7. du, de la, des
8. du

Slide 13 - Tekstslide

corriger 8a & 8b (p. 66)
1. de l', de la, du
2. du, des
3. de la
4. de l', du
5. des
6. du, de l'
7. du, de la, des
8. du

Slide 14 - Tekstslide

corriger 7b (p. 65)

Slide 15 - Tekstslide

Qu'est-ce que tu as fait pendant les vacances?
- J'ai ...
- mangé/dormi/chanté/vu/eu
- fait du sport/tennis/foot/...
- avec mes amis/mes parents/ma soeur/mon frère
- je suis allé(e) ...
- en Angleterre/Espagne/France
- au Maroc/Portugal/Japon
- à Paris/Berlin/Londres/Barcelone

Slide 16 - Tekstslide

ontkenning
ne ... pas =
ne ... jamais =
ne ... plus =
ne ... personne 


Hierbij zet je n(e)  vóór/achter   het hele werkwoord/de persoonsvorm en het tweede deel vóór/achter het hele werkwoord/de persoonsvorm 
Verbind met de juiste vertaling:


Streep door:
nooit
niet/geen
niemand
niet meer

Slide 17 - Tekstslide

ontkenning
ne ... pas = niet/geen
ne ... jamais = nooit
ne ... plus = niet meer
ne ... personne = niemand


Hierbij zet je n(e)  vóór   de persoonsvorm en het tweede deel achter de persoonsvorm. (persoonsvorm is in het Frans altijd het eerste werkwoord in de zin.  J'ai voulu changer cette règle.

Slide 18 - Tekstslide

mini test voc C (colonne 1)
1. ...
timer
3:00

Slide 19 - Tekstslide

mini test (colonne 2)
1. seul
2. il sort
3. trembler
4. repeindre
5. avoir peur
6. le sentier
7. tiré
8. vers
9.tué  
                      

timer
3:00

Slide 20 - Tekstslide

lire livre
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

- eventuee herhaling: 3 aspecten van rijm: Kahoot 

Slide 22 - Tekstslide

corriger 9c
1. je voudrais
2. nous irons
3. Marie fera
4. pourriez-vous
5. saurais-tu
6. ils utiliseront
7. veRRai
8. vous montreriez
9. ils aideraient
10. tout le monde viendrait
timer
1:30

Slide 23 - Tekstslide

1. Qu'est-ce qu'elle voit ?
Donne deux autres constructions interrogatives de cette phrase.

Slide 24 - Open vraag