5.3 lezen + herhaling basisbegrippen

H5 lezen + basisbegrippen
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H5 lezen + basisbegrippen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je weet (weer) hoe je hoofdzaken in een tekst kunt vinden.
  •  Je weet dat het maken van samenvattingen een examenonderdeel is. 
  • Je leert hoe je met meerkeuzevragen om kunt gaan.

Slide 2 - Tekstslide

Je krijgt een meerkeuzevraag. Wat is jouw aanpak?

Slide 3 - Woordweb

Aanpak meerkeuzevragen

  1. Lees de vraag en formuleer zelf het antwoord. Kijk daarna of jouw antwoord erbij staat. 

Slide 4 - Tekstslide

Aanpak meerkeuzevragen
2. Ga verder met de volgende vragen als je een vraag niet kunt beantwoorden. Ga aan het eind terug naar de vragen die je hebt overgeslagen. Waarschijnlijk heb je nu een beter zicht op de tekst. 
Vergeet niet een uitroeptekens (o.i.d.) bij de vraag te zetten, zodat je weet dat je terug naar deze vraag moet. 

Slide 5 - Tekstslide

Aanpak meerkeuzevragen

3. Gebruik de wegstreepstrategie als je twijfelt over een antwoord. Streep de antwoorden weg die zeker niet goed zijn. 


Slide 6 - Tekstslide

Aanpak meerkeuzevragen

4. Ga af op je eerste indruk als je nog steeds twijfelt. 


Slide 7 - Tekstslide

Hoofdgedachte of samenvatting
Om een samenvatting te kunnen schrijven (al dan niet in een schema) of om de hoofdgedachte te formuleren is het belangrijk dat je de hooofdzaken in een tekst kunt vinden. De volgende vragen gaan over hoofdzaken in een tekst.

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn kernzinnen ook alweer?
A
Belangrijkste zin van een alinea
B
Titel
C
Belangrijkste zin van de tekst

Slide 9 - Quizvraag

Waar gaan de kernzinnen over?
A
Hoofdgedachte
B
Argumenten
C
Deelonderwerpen
D
Onderwerp

Slide 10 - Quizvraag

Op welke plaats in een alinea kun je de kernzin vaak vinden?
A
Eerste zin
B
Tweede zin
C
Laatste zin
D
Overal

Slide 11 - Quizvraag

Welke stelling is onjuist?
A
Bij overtuigende teksten is de hoofdgedachte het standpunt.
B
Bij een uiteenzetting met een vraag-antwoordstructuur is de hoofdgedachte het antwoord op de hoofdvraag.
C
De hoofdgedachte eindigt altijd met een punt.
D
De hoofdgedachte kan ook een vraag zijn.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Waar de tekst over gaat in 1 zin geformuleerd
B
Waar de tekst over gaat in 1 of een paar woorden geformuleerd
C
Het standpunt van de auteur
D
De titel

Slide 13 - Quizvraag

Hoe omschrijf je het onderwerp van een tekst?

Slide 14 - Open vraag

Wat helpt je om het onderwerp te vinden? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Titel lezen
B
Inleiding lezen
C
Slot lezen
D
Tussenkopjes lezen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is waar over een hoofdgedachte?
A
De hoofdgedachte is een stukje van een zin.
B
De hoofdgedachte is nooit een vraag.
C
De hoofdgedachte staat altijd in het slot.
D
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin klopt over de hoofdgedachte? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd.
B
De hoofdgedachte kan letterlijk in de inleiding of het slot staan.
C
De hoofdgedachte staat letterlijk in de kern.
D
De hoofdgedachte moet je soms zelf formuleren.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Basisbegrippen leesvaardigheid

Slide 19 - Tekstslide

Benoem de vier tekstsoorten.

Slide 20 - Open vraag

informeren
amuseren
overtuigen
activeren
uiteenzetting
stripverhaal
flyer
betoog

Slide 21 - Sleepvraag

Slide 22 - Tekstslide

Signaalwoorden
Geven jou een seintje: hé hier komt een tekstverband aan


Zie blz. 171

Slide 23 - Tekstslide

signaalwoord + verband:

Grote schoonmaak
Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.

A
Signaalwoord: niet Verband: opsomming
B
Signaalwoord: niet Verband: toelichting
C
Signaalwoord: daarentegen Verband: tegenstelling
D
Signaalwoord: daarentegen Verband: voorbeeld

Slide 24 - Quizvraag

Signaalwoord: waarmee

Tekstverband
A
vergelijking
B
doel-middel
C
reden
D
conclusie

Slide 25 - Quizvraag

Signaalwoord: Omdat
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Redengevend
D
Oorzaak-gevolg

Slide 26 - Quizvraag

Heeft een column een tweedeling of een driedeling?

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

Welke functie vind je NIET in de inleiding
A
aanleiding
B
samenvatting
C
argument
D
een persoon introduceren

Slide 29 - Quizvraag

Welke functie vind je NIET in het slot
A
een toelichting geven
B
een advies geven
C
een samenvatting geven

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Tekststructuur
Om de hoofdzaken te vinden, kun je de structuur (opbouw) van de tekst gebruiken. 
Dit geldt vooral voor teksten met een vaste tekststructuur:      een tekst waarin de volgorde van de deelonderwerpen van tevoren al vastligt.

Slide 37 - Tekstslide

probleem-oplossingsstructuur

• Wat is het probleem?
Voorbeeld: ik heb niet genoeg opslag op mijn laptop
• Wat zijn de oorzaken? Wat zijn de gevolgen?
• Welke oplossing(en) noemt de tekst?

Slide 38 - Tekstslide

voor- en nadelenstructuur

• Wat wordt beoordeeld?
Voorbeeld: Het verplicht dragen van schooluniform op school
• Wat zijn de voordelen hiervan? Wat zijn de nadelen?
• Wat is de conclusie?

Slide 39 - Tekstslide

verklaringsstructuur

• Welk verschijnsel wordt behandeld?
Voorbeeld: het stranden van walvissen voor de kust van Australië
• Wat zijn redenen/oorzaken/verklaringen?
• Welke verklaring is het belangrijkst/waarschijnlijkst?

Slide 40 - Tekstslide

Lees zo meteen de tekst 'Lachgas verslavender dan gedacht'. Daarna volgen deze quizvragen:

1. welke functies heeft de inleiding (alinea 1 t/m 3)?
2. welke structuur heeft deze tekst?






3. Hoe onderbouwt de schrijver het standpunt?
4. welke conclusie trekt de schrijver in het slot?

Slide 41 - Tekstslide

Welke functies heeft de inleiding?
A
introductie onderwerp, voorbeeld en standpunt
B
introductie onderwerp en standpunt
C
introductie onderwerp, belang voor de lezer
D
standpunt en voorbeeld

Slide 42 - Quizvraag

Welke structuur kent deze tekst?
A
probleem - oplossing
B
verschijnsel - verklaring
C
standpunt - argumenten
D
verleden - heden - toekomst

Slide 43 - Quizvraag

Hoe onderbouwt de schrijver het standpunt?
A
door oorzaken te analyseren
B
door voorbeelden te geven
C
door deskundigen aan het woord te laten
D
door argumenten te geven

Slide 44 - Quizvraag

Welke oplossing wordt er geadviseerd?
A
Meer onderzoek doen
B
Lachgas verbieden
C
Meer voorlichting geven
D
Meer aan preventie doen

Slide 45 - Quizvraag

Welke conclusie trekt de schrijver in het slot?
A
Men denkt dat het een onschuldige drug is
B
Er moet voorlichting op scholen komen
C
Ouders hebben een verkeerd beeld
D
We zijn overvallen door de snelle ontwikkelingen

Slide 46 - Quizvraag

dit signaal- of functiewoord kondigt een conclusie aan
daarom
los daarvan is
nu ook al
bijvoorbeeld

Slide 47 - Sleepvraag

Dit signaal- of functiewoord kondigt een opsomming aan
daarom
los daarvan is 
nu ook al
bijvoorbeeld

Slide 48 - Sleepvraag

Geef hier aan hoe de stand van zaken is wat betreft leesvaardigheid.
Leesvaardigheid gaat mij goed af.
Ik snap alle begrippen. Ik ga nog zelfstandig oefenen.
Ik snap alle begrippen, maar ik zou graag nog samen willen oefenen.
Ik wil graag nog uitleg over sommige begrippen.

Slide 49 - Poll