8/2 Fictie 2v les 1

Verhaalanalyse - fictie
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Verhaalanalyse - fictie

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • Korte activiteit
  • Nakijken
  • Instructie/quiz
  • Werken
  • Afsluiten 

Slide 2 - Tekstslide

Spelen met woorden: dilemma en argumenteren
Geef iedereen de kans om zelf na te denken en een keuze te maken: roep geen keuzes en redenen door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het dilemma en probeer in je hoofd eeb keuze te maken en een reden voor jouw keuze (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Na het dilemma kan in de volgende dia jouw keuze maken
  • Jouw reden (argument) schrijf je in de dia die daarna komt sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Tekstslide

DILEMMA DONDERDAG

Slide 4 - Tekstslide

ALTIJD SLECHTE WIFI -OF- JE WORDT EEN.
KEER PER WEEK ONVERWACHT IN JE GEZICHT
GEPOEPT DOOR EEN VOGEL.
altijd slechte wifi
een keer per week vogelpoep in je gezicht

Slide 5 - Poll

ALTIJD SLECHTE WIFI -OF- JE WORDT 1 KEER PER WEEK ONVERWACHT IN JE GEZICHT GEPOEPT DOOR EEN VOGEL

Altijd slechte wifi of een keer per week onverwachts vogelpoep in je gezicht: leg je keuze uit.

Slide 6 - Open vraag

Lesdoel:
- Aan het einde van deze les  kan je in je eigen woorden uitleggen wat verhaalanalyse betekent.
- Aan het einde van deze les kan je de volgende begrippen voor verhaalanalyse herkennen:
  • Soorten boeken:
Biografie
Autobiografie
Dagboek
Waargebeurd verhaal
Novelle
Hagiografie
Lectuur
Literatuur
Cartoon
  •  Perspectief
  • Personages 



Slide 7 - Tekstslide

Nakijken


Blz. 51, 1.4, deel 2, opdracht 1 t/m 9

Slide 8 - Tekstslide

FICTIE

Slide 9 - Tekstslide

Eerder geleerd
  • Fictie (verzonnen) / non-fictie (feiten gebaseerd)
  • Realistisch (lijkt op waarheid)/ niet-realistisch (kan het niet echt gebeurd zijn)
  • Roman: één lang verhaal, opgedeeld in hoofdstukken, meerdere personages (en verhaallijnen)
  • Verhalen
     - Jip en Janneke (losse verhalen over dezelfde personages) of verhalenbundels (echt losse verhalen gebundeld in één boek)
  • Strips: getekende verhalen met tekstballonnen
  • Soorten boeken (herhaling in deze les)
  • Perspectief (herhaling in deze les)
  • Personager (herhaling in deze les)

Slide 10 - Tekstslide

1.2

Slide 11 - Tekstslide

autobiografie
biografie

Slide 12 - Tekstslide

Biografie en autobiografie
autos= zelf
bios= leven
graphoo= schrijven
  • Het verschil heeft betrekking op de schrijver. 
  • Bij een biografie wordt het boek door een ghostwriter geschreven. --> Biografie = levensbeschrijving van een persoon 
  • Meestal non- fictie, maar soms niet. Waarom? Soms is niet alle informatie beschikbaar, omdat het te lang geleden is.
  • Bij een autobiografie wordt het boek door de hoofdpersoon zelf geschreven.  --> Autobiografie = levensbeschrijving die iemand over zijn eigen leven schrijft. 
  • Let op: dit is iets anders dan een dagboek!



Slide 13 - Tekstslide

Dagboek
Een dagboek is autobiografisch en dus een persoonlijk iets.
De schrijver vertelt dagelijks wat hij meemaakt.


Soms kiest de schrijver ervoor om een verhaal in dagboekvorm te vertellen. Bijvoorbeeld in Dagboek van een loser.

Slide 14 - Tekstslide

Dagboek
Je kijkt door de ogen van de
 ik-persoon. 
Verhalen zijn waargebeurd
De tekst is verdeeld in dagen. 

Dagboekroman
Het boek ziet eruit als een dagboek, maar is verzonnen
De schrijver is iemand anders. 

Slide 15 - Tekstslide

Waargebeurd verhaal
Soms schrijven mensen over dingen die ze meemaken, als dit iets heel bijzonders is.
Dit is geen autobiografie, want dat gaat over iemands hele leven of een groot gedeelte daarvan.

Voorbeelden: omgaan met een dodelijk ziekte 
(Meisje met negen pruiken)

Slide 16 - Tekstslide

Novelles
  • Het woord is afgeleid van het Latijnse novus, nieuw, en het Italiaanse novella, nieuwtje.
  • Een novelle is een korte roman.
  • Een novelle heeft een lengte van ongeveer 80 tot 120 bladzijden. 

  • In novelles is er vaak geen of weinig ontwikkeling van het hoofdpersonage, de hoeveelheid personages is beperkt en het draait vaak om één gebeurtenis.
  • Thema’s zijn minder ingewikkeld of minder ver uitgediept dan in een roman.
  • De meeste (kinder)boekenweekgeschenken in Nederland zijn novelles. Bijvoorbeeld Het wonder van Frieswijck van Thea Beckman, Oeroeg van Hella Haasse en De glazen brug van Marga Minco.

Slide 17 - Tekstslide

Verschillen tussen Roman en Novelle
  • De novelle toont de hoofdpersoon direct op een beslissend moment van zijn leven, de roman beschrijft ook de ontwikkeling naar de crisis
  • De novelle kent een enkelvoudige intrige, waar de roman meerdere conflicten beschrijft, ook die tussen minder belangrijke personages.
  • De novelle kent geen ontwikkeling van karakters, de roman wel; soms is die ontwikkeling zelfs het thema van de roman.
  • De novelle kent doorgaans minder personages dan de roman.

Slide 18 - Tekstslide

Hagiografie
hagios= heilig
graphoo= schrijven

  • Een biografie van een heilige heet een hagiografie.

  • Een voorbeeld van een hagiografie is die van de bekende rooms-katholieke aartsbisschop Willibrord (658–739).

  • In de Middeleeuwen was de hagiografie zeer populair. Zo beschreef Athanasius in de vierde eeuw na Christus het leven van de heilige Antonius, die zijn leven in de woestijn sleet om zo in onthouding God te vinden. Antonius werd blootgesteld aan duivelse verschijningen, maar hij bleef sterk.

Slide 19 - Tekstslide

Lectuur vs. literatuur 
  • Lectuur: alles wat mensen lezen is lectuur, kranten, studieboeken, handleidingen, gedichten, romans en tijdschriften
  • Literatuur: een onderdeel van die lectuur is literatuur verhalen, gedichten, toneelstukken, sprookjes, romans, liedteksten, etc.

Slide 20 - Tekstslide

literatuur
lectuur

 literatuur          VS
lectuur
Kunst
geen kunst
diepgang
oppervlakkig
open of slecht einde
happy ending 
diepgang bij personages
standaard personages
diverser taalgebruik
simpel taalgebruik

Slide 21 - Tekstslide

Lectuur of literatuur
  • Literatuur is de verzamelnaam van boeken waarin meer gebeurt dan alleen het verhaal.
  • De schrijver heeft meer te vertellen, hij wil de lezer bijvoorbeeld een boodschap meegeven. Deze boodschap schrijft hij vaak niet letterlijk op, het verhaal heeft veel interpretatie nodig.
  • Daarnaast besteden de schrijvers van literatuur veel aandacht aan het taalgebruik: ze willen een kunstwerk van hun boek maken.
  • Er is geen scherpe grens te trekken tussen literatuur en lectuur. Er is dan ook een aantal boeken waarover de meningen verdeeld zijn.
  • De boeken van de schrijver Kluun en de meeste Nederlandse thrillers, zoals van Simone van der Vlugt en Saskia Noort, worden door de een gezien als literatuur en door de ander als lectuur.

Slide 22 - Tekstslide

strips/cartoons
  • In Nederland: humoristische tekening. 
  • Cartoons staan vaak in tijdschriften en in kranten. -->  In de krant gaan ze meestal over politiek en men noemt ze dan spotprenten.
  • In de zestiende eeuw maakte men al spotprenten, bijvoorbeeld over de koning of over de paus. Nog steeds tekenen cartoonisten op een humoristische manier hun kritiek op machtige mensen.

Slide 23 - Tekstslide

1.4

Slide 24 - Tekstslide

Perspectief - vertelwijze

Perspectief betekent: gezichtspunt —> Dit is het gezichtspunt van waaruit het verhaal wordt verteld. -->  Door wiens ogen zie je alle gebeurtenissen?

Daarmee wordt bedoeld dat de lezer als het ware 'over de schouder' meekijkt met een van de personages.


Er zijn vier soorten perspectief:

  1.  Ik-perspectief - ik-verteller
  2. Personaal-perspectief -hij/zij-perspectief
  3. Meervoudig perspectief
  4. Auctoriaal perspectief -alwetende verteller

Slide 25 - Tekstslide

Perspectief - vertelwijze

Slide 26 - Tekstslide

Ik-perspectief - ik-verteller

Bij dit perspectief lijkt het alsof de ik-figuur al schrijvend verslag doet van de dingen die hij direct meemaakt of ooit beleefd heeft. Vooral bij dagboeken zie je dit vaak terug. Je weet precies wat de persoon ziet, voelt, denkt, etc. Je weet niet wat een ander ziet, voelt, denkt, etc. 

Je leeft mee met de gedachten van de ik-figuur. Je weet niet altijd of dit een betrouwbare verteller is.

  • Subjectief
  • De hoofdpersoon vertelt zelf het verhaal. Dit doet hij in de ik-vorm. Je beleeft alles door zijn ogen. Je weet wat ‘ik’ denkt en voelt.
  • Vertellende ik = de ik-persoon vertelt achteraf zijn verhaal
  • Belevende ik = de ik-persoon vertelt zijn verhaal op het moment dat hij het meemaakt.


Slide 27 - Tekstslide

Ik-perspectief - ik- verteller
Voorbeeld belevende ik:

Zojuist heb ik een brief gekregen van de eigenaar van de supermarkt met goed nieuws. Ik schreeuw door de kamer: ‘Ik ben aangenomen! Volgende week mag ik al beginnen met vakken vullen!’ Mijn moeder komt blij de kamer in en feliciteert me met mijn nieuwe baantje.

Slide 28 - Tekstslide

Personaal perspectief - hij/zij-perspectief 

  • Een hij of zij vertelt het verhaal
  • Subjectief
  • Je ziet alles door de ogen van de hoofdpersoon.
  • Je weet dus alles wat hij/zij denkt of voelt.
  • Deze wordt bij naam of hij/zij genoemd.
  • Je weet evenveel als de hoofdpersoon.
  • Bijvoorbeeld Carry Slee
  • Het lijkt alsof er geen verteller is, alsof het verhaal zichzelf vertelt, dus een onzichtbare verteller


Slide 29 - Tekstslide

Meervoudig perspectief

  • Je kijkt met meerdere personen mee. Het perspectief wisselt dus steeds.
  • Hierdoor weet je van meerdere mensen wat ze denken en voelen.
  • Je kunt bijvoorbeeld een verschillende kijk op dezelfde gebeurtenis lezen.
  • Voorbeeld: Shock van Mel Wallis de Vries


Slide 30 - Tekstslide

Meervoudig perspectief

Slide 31 - Tekstslide

 Auctoriaal perspectief (alwetende verteller)

  • De verteller heeft geen rol in het verhaal.
  • Objectiever
  • Hij weet alles en staat dus boven het verhaal.
  • Hij weet het verleden, heden en de toekomst.
  • Hij weet hoe de gebeurtenissen gaan en hoe het verhaal afloopt, hoe iedereen zich voelt. Maar doet zelf niet mee.
  • Voorbeeld: sprookje


Slide 32 - Tekstslide

 Auctoriaal perspectief (alwetende verteller)

Deze verteller vertelt het verhaal, maar heeft hier zelf geen rol in. Het verschil met het hij/zij-perspectief zit hierin dat de alwetende verteller vanaf het begin het hele verhaal al kent. De verteller weet niet alleen wat de hoofdpersoon doet en denkt, maar ook wat er op andere plekken, op andere momenten en met anderen personages gebeurt. De verteller is 'Alwetend'.

Deze verteller staat als het ware buiten het verhaal en weet alles van iedereen. Deze verteller weet al wat er gaat gebeuren. 'Wat Tim nog niet wist, was dat er achter de deur een enorme verschijning stond.' Dit perspectief zie je ook vaak in sprookjes.

Bijvoorbeeld:

"Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging."

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Personages 

Een personage is een figuur in een verhaal (film, boek, etc.). Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren. Je volgt de hoofdpersoon vooral via gebeurtenissen en door wat hij/zij zegt, denkt en doet. Je kunt het thema van het verhaal hier ook uit afleiden.
Sommige personages (meestal de hoofdpersonen) hebben echte karakters. Andere personages (bijfiguren) zijn wat oppervlakkiger, 'types'. Je leert ze minder goed kennen.

Let bij personages op zaken als: uiterlijk, gedachten, uitspraken, daden. Soms heeft een naam van een personage een betekenis. Dit noemen we 'speaking name.'

Slide 35 - Tekstslide

Personages 
  • Hoofdpersoon: 1 of 2. Je weet wat hij/zij denkt en voelt. Hij ontwikkelt zich.
  • Karakter: uitgewerkt personage. Het lijkt een echt mens.
  • Bijfiguren: kleine rol. Je leert ze via de hoofdpersoon kennen. Vaak hebben ze één opvallende eigenschap en reageren ze altijd hetzelfde (stereotiep)
  • Type: simpel karakter. Iemand met 1 karaktertrek (de pester, de vrek). Reageert stereotiep. Geen karakterontwikkeling. Voorbeeld: dom blondje, dappere held. Ze zitten in een verhaal met een functie.
  • Ze kunnen bijvoorbeeld door hun gedrag de hoofdpersoon op een bepaalde manier laten reageren waardoor je de hoofdpersoon weer beter leert kennen.
  • Ze kunnen ook een conflict veroorzaken waardoor de spanning in het verhaal stijgt.
  • Of ze kunnen de mening van de lezer over het verhaal of een personage beïnvloeden.
  • Je kunt je vaak met de hoofdpersoon identificeren.
  • Je beschrijft personages aan de hand van hun innerlijk en uiterlijk.

Let bij personages op zaken als: uiterlijk, gedachten, uitspraken, daden. Soms heeft een naam van een personage een betekenis. Dit noemen we 'speaking name.'

Slide 36 - Tekstslide

Personages 
Hoofdpersoon:
- Je weet veel over hun gedachtes/gevoelens;
- Je leert hun karakter kennen;
- Ze maken een ontwikkeling door.
Bijfiguren:
- Je komt weinig over hun karakter te weten;
- Ze hebben weinig verschillende eigenschappen;
- Ze veranderen nauwelijks tot niet. 

Let bij personages op zaken als: uiterlijk, gedachten, uitspraken, daden. Soms heeft een naam van een personage een betekenis. Dit noemen we 'speaking name.'

Slide 37 - Tekstslide

Type of karakter
Een personage dat snel herkenbaar is, heet een type. Is een personage veelzijdig en lijkt het op een mens van vlees en bloed, dan noem je het een karakter. Karakters maken een ontwikkeling door. 
type
karakter
geen ontwikkeling
ontwikkeling
een paar eigenschappen

veel verschillende eigenschappen ('echt' mens)
Bijpersoon
Hoofdpersoon

Slide 38 - Tekstslide

Werk voor de deze les (als er tijd over is) + huiswerk: 

Blz. 25, 1.2, deel 2: opdracht 1 t/m 8
Blz. 45, 1.4, deel 1, opdracht 1 t/m 6




Wat  niet af is = huiswerk
Klaar = lezen uit je leesboek
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
15:00

Slide 39 - Tekstslide

Lesdoel:
- Aan het einde van deze les  kan je in je eigen woorden uitleggen wat verhaalanalyse betekent.
- Aan het einde van deze les kan je de volgende begrippen voor verhaalanalyse herkennen:
  • Soorten boeken:
Biografie
Autobiografie
Dagboek
Waargebeurd verhaal
Novelle
Hagiografie
Lectuur
Literatuur
Cartoon
  • Perspectief
  • Personages 



Slide 40 - Tekstslide

Ik kan het verschil tussen verschillende soorten boeken benoemen.

😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Ik kan het verschil tussen de vier perspectieven benoemen.

😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll

Ik kan het verschil tussen de hoofd- en bijpersonen benoemen.

😒🙁😐🙂😃

Slide 43 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 44 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 45 - Open vraag