H5$3 Geslachtelijke voortplanting + S4 mutaties

B3 Geslachtelijke voortplanting
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

B3 Geslachtelijke voortplanting
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat heeft erfelijkheid met geslachtelijke voortplanting te maken?

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Tekstslide

Als een bevruchte eicel uitgroeit tot een kind vinden daarbij celdelingen plaats. Verandert bij deze celdelingen het genotype van de cellen?
A
Ja
B
Nee.

Slide 4 - Quizvraag

Uit hoeveel bevruchte eicellen ontstaat een Twee-eiige tweeling?
A
Uit 1 bevruchte eicel
B
uit twee bevruchte eicellen.

Slide 5 - Quizvraag

Uit hoeveel bevruchte eicellen ontstaat een eeneiige tweeling?
A
Uit 1 bevruchte eicel.
B
Uit 2 bevruchte eicellen

Slide 6 - Quizvraag

Een tweeling heeft hetzelfde genotype. Hoe kan dit
Dit kan als de tweeling een-eiig is. Het genotype wordt bepaald op het moment van bevruchting. Bij volgende celdelingen van de bevruchte eicel verandert het genotype niet meer.

Slide 7 - Tekstslide

Krijgen de nakomelingen bij geslachtelijke voorplanting hetzelfde genotype als de ouders of krijgen ze andere genotypen?
A
Hetzelfde genotype
B
Andere genotypen.

Slide 8 - Quizvraag


A

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Genenparen
Een DNA-verwantschapstest onderzoekt genenparen die ongelijk zijn. De helft van een genenpaar is afkomstig van de moeder, de andere helft van de vader.  

Als een genenpaar ongelijk is, kan worden uitgezocht welk gen van de vader of moeder komt.
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot

1
Genenpaar: 2 ongelijke genen
heterozygoot
2
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot

3
Genenpaar: 2 ongelijke genen
Heterozygoot
4
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot
5
van...
bijv. van moeder
van...
bijv. van vader

Slide 11 - Tekstslide

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel.
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 12 - Quizvraag

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van .......................
A
innesteling
B
dat de eicel die de zaadcel binnendringt
C
bevruchting.
D
de invloed van het milieu

Slide 13 - Quizvraag

Erfelijke eigenschap 'lol'
Onzin natuurlijk maar ...
Als een erfelijke eigenschap zou zijn: Altijd lol of nooit lol
Dán zie je hier het fenotype: altijd lol

Slide 14 - Tekstslide

We gaan 5.3  lezen

Slide 15 - Tekstslide

Vanaf welk moment
staat je genotype vast?
A
vanaf de geboorte
B
vanaf de bevruchting.
C
komt nooit echt tot stand want het verandert steeds
D
vanaf ongeveer de puberteit o.i.v. de hormonen

Slide 16 - Quizvraag

Bij een kikker bevatten bepaalde cellen per kern
in totaal 13 chromosomen.

Zijn deze cellen geslachtscellen of lichaamscellen?

In lichaamscellen komen chromosomen in paren voor.
Altijd een even aantal.
A
geslachtscellen
B
lichaamscellen
C
kun je niet weten
D
dat kan beide zijn

Slide 17 - Quizvraag

Dave zegt: De informatie van een genenpaar is altijd gelijk

Jarco zegt: De geslachtscellen van een vrouw hebben allemaal hetzelfde genotype
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Dave : waar Jarco: nietwaar
D
Dave: nietwaar Jarco: waar

Slide 18 - Quizvraag

Merle zegt: Op elk chromosoom ligt 1 gen

Sencer zegt: Chromosomen komen in lichaamscellen in paren voor
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Merle waar
D
Sencer waar

Slide 19 - Quizvraag

Tweelingen
Meestal komt er bij de ovulatie één eicel vrij uit de eierstok. ALS er twee eicellen vrijkomen, kunnen deze beide bevrucht worden. Elk door een andere zaadcel. De bevruchte eicellen ontwikkelen zich dan tot twee babys. We noemen dat een twee-eiïgetweeling. Ze ontstaan door de bevruchting van twee eicellen. Beide hebben een verschillend genotype.

Een tweeling kan ook ontstaan uit één bevruchte eicel. 
Dat gebeurt doordat de bevruchte eicel tijdens de eerste delingen van elkaar losraakt. De twee klompjes cellen ontwikkelen zich vanuit die ene bevruchte eicel tot twee baby's. Ze hebben hetzelfde genotype, het is een één-eiïge tweeling.

Zie je één-eiïge of twee-eiïge tweelingen in de afbeeldingen?
Twee-eiig
1
Niet vanwege de kleur van het haar (kleurspoeling verandert het genotype niet).
Twee-eiige tweeling vanwege andere waarneembare verschillen.
Bijv. de vorm van de neus / kleur van de ogen.
2

Slide 20 - Tekstslide


Fons zegt: Twee-eiige tweelingen hebben allebei hetzelfde genotype

Maarten zegt: Een-eiige tweelingen hebben allebei hetzelfde fenotype
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Fons: waar Maarten: nietwaar
D
Fons: nietwaar Maarten: waar

Slide 21 - Quizvraag

Kijk naar de afbeelding!
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype.
B
een eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 22 - Quizvraag

$4  Mutaties

Slide 23 - Tekstslide

Het fenotype van iemand kan niet veranderen?
A
juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Elke gewone lichaamscel bevat
A
23 Chromosomen
B
34 Chromosomen
C
46 Chromosomen
D
92 Chromosomen

Slide 25 - Quizvraag

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 26 - Quizvraag

Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden

Slide 27 - Quizvraag

Kijk naar de afbeelding!
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype
B
een eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 28 - Quizvraag

Twee genen van een genenpaar

bevatten dezelfde erfelijke

eigenschappen.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Mutatie
  • Bij een mutatie heb je een plotselinge verandering van het genotype.
  • Mutant: een organisme waarbij een mutatie in het fenotype te zien is.
  • Door mutaties ontstaat variaties in het fenotype.
  • Mutaties ontstaan door: straling (radioactieve, rontgenstraling en ultraviolette straling in zonlicht) en bepaalde chemische stoffen.

Slide 31 - Tekstslide

Als je langdurig in de felle zon ligt, komen in je lichaam meer mutaties voor.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Door mutaties ontstaat variaties in genotype
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een mutatie
A
Een plotselinge verandering van het genotype
B
uurtje in de zon zitten
C
sproeten hebben

Slide 34 - Quizvraag

In welke cellen kan een mutatie de grootste uitwering krijgen, in lichaamscellen of in geslachtscellen?
A
in geslachtscellen.
B
in lichaamscellen

Slide 35 - Quizvraag

Een paar lessen geleden kreeg je een filmpje te zien over grote mutaties. Er vond een ongeluk plaats (1986)
A
In Japan
B
In Tsjernobyl (oekraine)

Slide 36 - Quizvraag

Een mutatie is een verandering in het fenotype, veroorzaakt door milieufactoren
A
juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Als in een lichaamscel een mutatie plaatsvindt, heeft dit meestal geen gevolgen
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Als in een bepaalde cel van je lichaam een mutatie optreedt
Bijven de andere cellen van je lichaam onveranderd. Je merkt niet eens dat je een cel met een gemuteerd gen bezit. Maar als een gemuteerd gen voorkomt in een geslachtscel kan dit gen wel een grote uitwerking krijgen.

Slide 39 - Tekstslide

Als een gemuteerd gen bij een organisme te zien is in het fenotype, noemen we dit organisme een mutant
A
onjuist
B
Juist

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Video

Zet in de juiste volgorde
van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 42 - Quizvraag

Menno zegt: De celkern van een levercel bevat de complete informatie voor al je erfelijke eigenschappen.

Annie zegt: Een gen bevat de informatie voor meerdere erfelijke eigenschappen.
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Menno: waar Annie: nietwaar
D
Menno: nietwaar Annie: waar

Slide 43 - Quizvraag

ytGeslachtelijke voortplanting
wat weet je nu?

Slide 44 - Woordweb