ja/nee vragen

Hello class!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hello class!

Slide 1 - Tekstslide

For today
Leerdoel 
Grammatica uitleggen
Zelfstandig aan het werk 
Nakijken
Spel

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het einde van de les kunnen de leerlingen de grammatica: Ja/nee vragen toepassen. 

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica: Ja/nee vragen
Ja/nee vragen zijn vragen die je met Ja of nee kunt beantwoorden.

Are you in class? - Yes I am

Can they do maths?  - No, they can't


Slide 4 - Tekstslide

Am, are is en can
Om een vraag te maken met am, are, is of can zet je am , are, is of can aan het begin van de zin.

That is your bag? - Is that your bag?
You are the teacher- Are you the teacher?
You are doing fine- Are you doing fine?
They can walk the dog- Can they walk the dog?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Zet de zin vragend.
You are a student
A
Are you a student?
B
Are they not a student
C
Is you a student?

Slide 7 - Quizvraag

Maak de zin vragend
they can climb that wall
A
Can he not climb that wall?
B
Can they climb that wall?
C
They cannot climb that wall

Slide 8 - Quizvraag

Maak de zin vragend
That is your laptop
A
that am your laptop
B
Is that you're laptop?
C
Is that your laptop?

Slide 9 - Quizvraag

Andere werkwoorden
Om een vraag te maken met een ander werkwoord, voeg je DO of DOES aan het begin van de zin en gebruik je het hele werkwoord . Je gebruikt DO bij I ,you, we en they. Je gebruikt does bij he, she en it.

He studies a lot. - Does he study a lot?
They work well together. - Do they work well together?

Slide 10 - Tekstslide

Maak de zin vragend
I swim often
A
am I swim often?
B
Do I swim often?
C
does she swim often?

Slide 11 - Quizvraag

Maak de zin vragend
it rains a lot today
A
do it rain a lot today?
B
I rain a lot today
C
Does it rain a lot today?

Slide 12 - Quizvraag

Maak de zin vragend
She likes to walk
A
do she like to walk?
B
Does she like to walk?
C
She does not like to walk

Slide 13 - Quizvraag

Have got/has got
 Als je een zin met have got vragend maakt, dan zet je have of has vooraan in de zin.

We have got twenty bottles of water with us
Have we got twenty bottles of water with us?

He has got a headache. / Has he got a headache.

Slide 14 - Tekstslide

Maak de zin vragend have got/has got

We have got a lot of work
A
Have we got a lot of work ?
B
Do we have a lot of work?
C
Does we have a lot of work?
D
Does we have got a lot of work

Slide 15 - Quizvraag

Maak de zin vragend have got/has got

She has got a beatiful car
A
have she got a beautiful car?
B
Does she have a beatiful car?
C
Has she got a beautiful car?

Slide 16 - Quizvraag

have/has got
Wat gebeurt er als je got weghaalt?

He has got a headache/ Has he got a headache?
They have got a soccer match/ Have they got a soccer match?

We have a headache/ Do we have a headache?
She has a bike/ does she have a bike? 

Slide 17 - Tekstslide

zin vragend maken zonder got
We have a headache.
A
Does we have a headache?
B
Do we have a headache?
C
Do you have a headache?
D
Do we have got a headache?

Slide 18 - Quizvraag

zin vragend zonder got
He has class today.
A
Does he have class today?
B
Do he have class today
C
Do they have class today?
D
Has he class today?

Slide 19 - Quizvraag

KT zelfstandig werken
Blz 108/ opdracht 30: B en C
Blz 109/ opdracht 32 en 33

Ben je klaar ga je oefenen met woorden via het boek  blz 130/131 of met slim stampen via de laptop.

Slide 20 - Tekstslide

HV zelfstandig werken
Blz 108/ opdracht 30 A
Blz 109/ opdracht 31 en 32

Ben je klaar? ga je oefenen met woorden via het boek blz 130/131  of met slim stampen via de laptop

Slide 21 - Tekstslide