Adjectif

  • Voca
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

  • Voca

Slide 1 - Tekstslide

Lees de volgende slide aandachtig door en bekijk daarna het filmpje!


Het gaat over het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 2 - Tekstslide

..

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Maak één zin met een bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands

Slide 5 - Woordweb

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het mannelijk meervoud is?
A
e
B
s

Slide 6 - Quizvraag

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk enkelvoud is?
A
e
B
s

Slide 7 - Quizvraag

Welke letters komen er achter het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk meervoud is?

Slide 8 - Open vraag

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud gewoon een extra -s bij.
Il est néerlandais > Ils sont néerlandaiss
A
B

Slide 9 - Quizvraag

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen niet nog een -e bij.
Le vélo est rouge > La voiture est rouge
A
B

Slide 10 - Quizvraag

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan. Kijk of dit woord enkelvoud, meervoud, mannelijk of vrouwelijk is en voeg de juiste letter(s) toe aan het bijvoeglijk naamwoord. Mannelijk enkelvoud is de basisvorm.

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es

Slide 11 - Tekstslide

La maison est ...
A
petit
B
petite

Slide 12 - Quizvraag

Lucas et Jean sont ...
A
sportif
B
sportifs

Slide 13 - Quizvraag

Le jardin est ...
A
grand
B
grande

Slide 14 - Quizvraag

Elles sont ...
A
français
B
françaises

Slide 15 - Quizvraag

Ma soeur est ...
A
content
B
contente
C
contents
D
contentes

Slide 16 - Quizvraag

C'est un placard ...
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 17 - Quizvraag

Les garçons sont ...
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 18 - Quizvraag

Il a une chaise ...
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 19 - Quizvraag

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen geen -e bij.
Il est drôle / Elle est drôle.

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud geen -s bij.
Il est français / Ils sont français.

Slide 20 - Tekstslide

Elle est ...
A
drôle
B
drôlee
C
drôles

Slide 21 - Quizvraag

Elles sont …
A
drôle
B
drôlees
C
drôles

Slide 22 - Quizvraag

Le vélo est ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 23 - Quizvraag

Les vélos sont ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir

Slide 26 - Sleepvraag

Le vélo est ...

Slide 27 - Open vraag

Les chats sont ...

Slide 28 - Open vraag

La voiture est ...

Slide 29 - Open vraag

La maison est ...

Slide 30 - Open vraag

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
De rode fiets = Le vélo rouge.

Alleen grand en petit komen ervoor.
De kleine tuin = Le petit jardin.

Als het werkwoord être (zijn) ertussen staat, is de zinsvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.

Slide 31 - Tekstslide

Onregelmatige vormen. Deze vormen moet je uit je hoofd leren!

Slide 32 - Tekstslide

Maak nu opdrachten 30, 31, 32

Slide 33 - Tekstslide