Pathologie p2 week 4 oncologie

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1,4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Quizvragen
Er volgen nu een aantal quizvragen over week 3.
Let op: je hebt beperkt de tijd om elke quizvraag te beantwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Wat kan er ontstaan door veel braken, diarree en weinig drinken?
A
dehydratie
B
overhydratie
C
vochtbalans
D
oedeem

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noem je ophoping van vocht in lichaamsweefsels?
A
hematoom
B
necrose
C
oedeem
D
infiltraat

Slide 5 - Quizvraag


Wat betekent mictie?
A
nachtelijk plassen
B
urinevorming
C
urinelozing
D
ophouden van urine

Slide 6 - Quizvraag

Bij welk onderzoek wordt er gekeken naar: de helderheid van de urine, de kleur van de urine, de hoeveelheid urine per keer en de totale hoeveelheid urine per etmaal?
A
macroscopisch onderzoek
B
microscopisch onderzoek
C
klinisch-chemisch onderzoek
D
microbiologisch onderzoek

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer iemand minder dan 50 ml per dag urineert noem je dit ....?
A
polyurie
B
anurie
C
oligurie
D
diurese

Slide 8 - Quizvraag


Welke kleur kan de urine hebben wanneer iemand een leveraandoening heeft?
A
donkerrood
B
roze
C
kleurloos
D
donkerbruin

Slide 9 - Quizvraag

Hoe noem je het wanneer er te veel eiwitten in de urine zitten?
A
glucosurie
B
hematurie
C
proteïnurie
D
oligurie

Slide 10 - Quizvraag


Wat is urineretentie?
A
Er blijft urine in de plasbuis achter door het niet goed kunnen uitplassen
B
Er blijft urine in de blaas achter door het niet goed kunnen uitplassen
C
De urine kan niet gevormd worden en komt niet aan in de blaas
D
Te veel urineren, de nieren kunnen dit niet meer aan

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de oorzaak van stressincontinentie?
A
Door verzwakking van spieren en steunweefsel in de bekkenbodem verzakt de blaashals en verandert de verhouding tussen de blaas en de urinebuis.
B
Door vermindering van de blaasspierfunctie en van de spanning in de inwendige kringspier van de blaas
C
Beide bovenstaande
D
Geen van bovenstaande

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel ml urine produceert een gezond persoon normaal gesproken per dag?
A
ongeveer 100 ml
B
ongeveer 500 ml
C
ongeveer 1500 ml
D
ongeveer 2000 ml

Slide 13 - Quizvraag

Leerdoelen
Hoofdleerdoel
 De student kent de basispathologie rondom de oncologie.

Subleerdoelen
De student kan:

  1. Beschrijven hoe tumoren ontstaan.
  2. De verschillen benoemen tussen goedaardige en kwaadaardige tumoren.
  3. Beschrijven hoe tumoren zich uitbreiden, te weten via doorgroei, uitzaaiing via het bloed of de lymfvaten, via punctie.
  4. Bij de behandeling van tumoren onderscheid maken tussen curatief, palliatief, en adjuvant en neo adjuvant.
  5. Beschrijven wat de volgende typen behandeling van tumoren inhouden: chirurgie, radiotherapeutisch, chemotherapeutisch, hormonaal en immunologisch.

 
Leerdoelen week 4

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Quizvragen
Er volgen nu een aantal quizvragen.
Let op: je hebt beperkt de tijd om elke quizvraag te beantwoorden

Slide 23 - Tekstslide


Stelling:
De oorzaak van het ontstaan van een tumor is een verandering in het erfelijk materiaal van een cel.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag


Wat is er aan de hand met de lichaamscellen die een tumor vormen?
A
kunnen zich niet meer delen
B
ze hebben een overmatige celdeling
C
ze delen zich langzamer dan gezonde cellen
D
zaait zich niet uit

Slide 25 - Quizvraag


Bepaalde virussen vormen een risicofactor voor het ontstaan van tumoren.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een benigne tumor?
A
snelle groei
B
dringt door in omliggend weefsel
C
is altijd dodelijk
D
zaait zich niet uit

Slide 27 - Quizvraag


Kwaadaardige tumoren kenmerken zich door expansieve groei.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Stelling:
Benigne gezwellen zaaien zich niet uit.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Opdracht

Maak de opdrachten op het werkblad dat je van de docent krijgt.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag
Werk het volgende leerdoel uit:
Beschrijven wat de verschillende type behandelingen van tumoren in houden, te weten: chirurgie, radiotherapeutisch, chemotherapeutisch, hormonaal en immunologisch.

Gebruik hierbij deze module uit Expertcollege:

En deze website: https://www.kanker.nl/soorten-behandelingen



Slide 33 - Tekstslide

Quizvragen
Er volgen nu een aantal quizvragen.
Let op: je hebt beperkt de tijd om elke quizvraag te beantwoorden

Slide 34 - Tekstslide


Wat is een adjuvante behandeling?

A
Een toegevoegde behandeling die wordt uitgevoerd ná een curatievebehandeling
B
Een toegevoegde behandeling die wordt uitgevoerd vóór een curatieve behandeling
C
Behandeling met cytostatica
D
Behandeling met straling

Slide 35 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met hematogene metastasering?
A
het doorgroeien van een tumor in omliggend weefsel
B
uitzaaiing van een tumor via de lymfe
C
uitzaaiing van een tumor via de bloedbaan
D
alle antwoorden zijn fout

Slide 36 - Quizvraag

Wat is radiotherapeutische behandeling?

A
Behandeling met cytostatica
B
Behandeling met hormonen
C
Behandeling met medicatie die de afweerreactie tegen de tumorcellen stimuleert
D
Behandeling met straling

Slide 37 - Quizvraag

Stelling:
Een adjuvante behandeling wordt uitgevoerd na een curatieve behandeling.
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quizvraag

gericht op genezing 
gericht op afremmen van de tumor of verminderen van de klachten wanneer de ziekte ongeneeslijk is
toegevoegde behandeling die wordt uitgevoerd na een curatieve behandeling
een toegevoegde behandeling die uitgevoerd wordt vóór een curatieve behandeling
Curatieve behandeling
Palliatieve behandeling
Adjuvante behandeling
Neo adjuvante behandeling

Slide 39 - Sleepvraag

Opdracht: kennisquiz
Wat weet je nu over de lesstof van deze week? 
--> Maak de kennisquiz in Forms

Slide 40 - Tekstslide

Leerdoelen
Hoofdleerdoel
 De student kent de basispathologie rondom de oncologie.

Subleerdoelen
De student kan:

  1. Beschrijven hoe tumoren ontstaan.
  2. De verschillen benoemen tussen goedaardige en kwaadaardige tumoren.
  3. Beschrijven hoe tumoren zich uitbreiden, te weten via doorgroei, uitzaaiing via het bloed of de lymfvaten, via punctie.
  4. Bij de behandeling van tumoren onderscheid maken tussen curatief, palliatief, en adjuvant en neo adjuvant.
  5. Beschrijven wat de volgende typen behandeling van tumoren inhouden: chirurgie, radiotherapeutisch, chemotherapeutisch, hormonaal en immunologisch.

 
Leerdoelen week 4

Slide 41 - Tekstslide

Welk onderwerp van deze week is het minst duidelijk?
Ontstaan van tumoren
Verschillen goedaardig/ kwaadaardig
Uitbreiding tumoren
Behandeling tumoren
Geen enkele, alles is helemaal duidelijk

Slide 42 - Poll

Slide 43 - Tekstslide