2021 3VM 8.2 Nederland en de eu

H8.2 Nederland en de EU
Je leert:
  • Wat voor afspraken er in de Europese Unie gemaakt zijn
  • Het verband tussen de EU, EMU en ECB
  • Het verband tussen vrijhandel en een interne markt

Je oefent:
  • Onderbouwen waarom het van belang is dat een land dat de euro als betaalmiddel wil invoeren een gezonde economie heeft

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

H8.2 Nederland en de EU
Je leert:
  • Wat voor afspraken er in de Europese Unie gemaakt zijn
  • Het verband tussen de EU, EMU en ECB
  • Het verband tussen vrijhandel en een interne markt

Je oefent:
  • Onderbouwen waarom het van belang is dat een land dat de euro als betaalmiddel wil invoeren een gezonde economie heeft

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Europese Unie in 2020
Nu zijn er

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EU = Europese Unie:
  • gemeenschappelijke regels (harmonisatie  -->  eerlijke concurrentie)
  • vrijhandel (de EU heeft een interne markt)

Vrij verkeer van:
  • goederen  en diensten (vrijhandel)
  • personen (je mag in elk EU land wonen, werken en studeren)
  • kapitaal (je kunt geld op een rekening in een ander EU-land zetten)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vrij verkeer van goederen en diensten
Vrij verkeer van personen
Vrij verkeer van kapitaal
Je gaat in België op vakantie
Je gaat in Duitsland werken
Je spaart je geld bij een bank in Spanje
Je importeert wijn uit Frankrijk

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

EMU = Europese Monetaire Unie
De Europese Monetaire Unie (eurozone) bestaat uit de landen binnen de EU die de euro hebben ingevoerd.

De Europese Centrale Bank let er op dat de euro zijn waarde behoudt.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Europese Monetaire Unie
Europese Monetaire Unie (EMU)
Landen met de euro
eurozone
De Europese Centrale Bank (ECB)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EMU = donker blauw
EU= kleur

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Europese Monetaire Unie (EMU)

Alle landen die de euro gebruiken. Eurozone.
        Europese Centrale Bank (ECB)

- Bewaakt de waarde van de euro.
- Brengt bankbiljetten in omloop.
- Stelt de hoogte van de rente vast die banken moeten betalen als ze geld lenen van de ECB.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De euro invoeren
Inflatie
Begrotingstekort
Staatsschuld
Mag maximaal 1,5% hoger zijn dan de gemiddelde inflatie in drie landen met de laagste inflatie. 
Mag maximaal 3% van het bbp zijn. 
Mag maximaal 60% van het bbp zijn. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk van de volgende landen voldoet aan de maximale staatsschuld eis?
A
Frankrijk
B
Duitsland
C
Roemenië
D
België

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staatschuld als percentage van het bbp

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke regel hoort niet bij de drie belangrijkste Europese regels?
A
Vrij verkeer van personen.
B
Vrij verkeer van goederen en diensten.
C
Vrij verkeer van niet EU inwoners.
D
Vrij verkeer van kapitaal.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist?
De landen waar je met de euro kunt betalen, vormen samen de eurozone.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist?
In alle landen van Europa kun je
met de euro betalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Als de ECB de rente voor de banken verhoogt, gaat ook de rente voor consumenten omhoog. die gaan dan 

                             lenen en

sparen. Ze geven dan 

                            geld uit, zodat er 

vraag is naar goederen en diensten. Daardoor zullen de prijzen

                           stijgen, zodat er ook         
                               
 inflatie is.

Opdracht 18
Vul de zinnen aan. Kies uit: meer-minder.
timer
2:00
meer
meer
meer
meer
meer
meer
minder
minder
minder
minder
minder
minder

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bij een stijging van de wisselkoers van buitenlands geld:
= de prijs van de dollar, pond, yen enz. gaat omhoog, dan
  • kost import meer = stijgende importprijzen = dalende import
  • betalen consumenten meer voor geïmporteerde producten
  • dalen de exportprijzen (de € is voor andere landen goedkoper geworden

       --> verbetering concurrentiepositie EMU-landen)

  • brengt export meer op = stijgende export = stijgende werkgelegenheid

Voorbeeld:  $1 = € 0,88 --> $1 = € 0,92




Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Inflatie is:
A
dat de prijzen stijgen.
B
er extra geld wordt gemaakt.
C
je geld minder waard wordt.
D
dat het slecht gaat met de banken.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn vreemde valuta?
A
Buitenlands geld
B
Wisselkoers
C
Provisiekosten
D
Euro's

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de koers van de dollar ten opzichte van de euro daalt, is dat:
A
Gunstig voor de onze export, onze producten zijn voor de Amerikanen goedkoper geworden.
B
ongunstig voor onze export, want onze producten worden voor de Amerikanen duurder om te kopen.
C
niet van invloed op de Nederlandse export, want de Amerikanen betalen in dollars.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de waarde van een euro gisteren
1 dollar was is en nu 1,30 dollar, dan is de wisselkoers van de euro:
A
gestegen
B
gedaald

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kees kocht in Amerika 2 spijkerbroeken voor $40,- per stuk.
De wisselkoers was €1,- = $1,35

Wat betaalde Kees voor zijn broeken in euro's?
A
€29,63
B
€59,26
C
€54,-
D
€108,-

Slide 30 - Quizvraag

hoeveel euro is 40 dollar

1 euro - ?
1,35 dollar - 40 dollar

1/ 1,35 dollar x 40 dollar = 29,63
Als de wisselkoers van de euro stijgt:
A
verbetert onze concurrentiepositie
B
verslechtert onze concurrentiepositie
C
verandert onze concurrentiepositie niet

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Albeltje komt met $250,- uit Amerika terug van vakantie.
De wisselkoers is € 1 - $ 1,29
Hoeveel euro krijgt ze terug als ze haar geld omwisselt?
A
€185,19
B
€193,80
C
€337,50
D
€322,50

Slide 32 - Quizvraag

1 euro- ?
1,29 dollar - 1 - 250 dollar

1/ 1,29 x 250 = 193,80
Jan komt gaat naar Amerika en wisselt € 500 in voor dollars.
De wisselkoers is € 1 - $ 1,29
Hoeveel dollar krijgt hij als hij zijn geld omwisselt?
A
$ 645,00
B
$ 1 93,00
C
$ 600,50
D
$ 350,50

Slide 33 - Quizvraag

1 euro-  500 euro
1,29 dollar - ? dollar

1,29 x 500 = 645 dollar

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies