Dag 8 - Thema Eten

Verwerkingsvragen 
Thema 4: Eten - DAG 8
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verwerkingsvragen 
Thema 4: Eten - DAG 8

Slide 1 - Tekstslide

De nieuwe woorden voor vandaag zijn:
  • de soep
  • de soort
  • sporten
  • de thee
  • uitleggen
  • het vlees
  • de vork 

Slide 2 - Tekstslide

de soep (znw)
  • warm water met vlees of groente
  • de soep - de soepen

  • zin: Ik maak soep.
  • zin: Er zit een vlieg in mijn soep.
50

Slide 3 - Tekstslide

de soort (znw)
  • verzameling mensen of dingen met dezelfde kenmerken
  • de soort - de soorten

  • zin: Een fatbike is een soort fiets.
  • zin: Een soort vis. 
51

Slide 4 - Tekstslide

sporten (ww)
  • lichamelijk actief zijn

  • TT - ik sport, jij sport, wij sporten
  • VT - ik sportte, wij sportten

  • zin: Ik sport elke woensdag.
  • zin: Sporten doe je vaak met anderen. 
52

Slide 5 - Tekstslide

de thee (znw)
  • warme drank die je maakt van gedroogde blaadjes van planten en heet water

  • de thee - de theeën
  • het theetje - de theetjes

  • zin: Ik maak thee met een theezakje en heet water. 
  • zin: Deze thee is lekker.
53

Slide 6 - Tekstslide

uitleggen (ww)
  • vertellen hoe iets moet of werkt
  • vertellen zodat iemand iets gaat begrijpen

  • TT - ik leg uit, jij legt uit, wij leggen uit 
  • VT - legde uit, wij legden uit

  • zin: De docent legt het woord uit .
54

Slide 7 - Tekstslide

het vlees
  • het zachte deel van het lichaam tussen de huid en de botten
  • mensen en dieren

  • het vleesje - de vleesjes 

  • zin: Ik eet geen vlees, maar wel vis. 
55

Slide 8 - Tekstslide

de vork
  • een voorwerp waarmee je in eten prikt 
  • de vork - de vorken
  • de vork, de lepel, het mes
    => het bestek

  • zin: Ik eet mijn maaltijd met een vork. 
56

Slide 9 - Tekstslide

Zoek een foto van de soep die jij lekker vindt.
50

Slide 10 - Open vraag

Waar lees je de betekenis van het woord: de soort
51
A
Een lijst met eten in een restaurant.
B
De maaltijd in de ochtend.
C
Iets wat langzaam gaat.
D
Een verzameling mensen of dingen met hetzelfde kenmerk.

Slide 11 - Quizvraag

Maak een zin met het woord: sporten (minimaal 4 woorden)
- Let op de goede volgorde: persoonswoord - werkwoord - de rest van de zin
- gebruik een hoofdletter en een punt
een persoonswoord
een werkwoord (goede vorm!)
een voegwoord

52

Slide 12 - Open vraag

Een warme drank die je maakt van gedroogde blaadjes van planten.

Welk woord bedoel ik?
53
A
de melk
B
de thee
C
de koffie
D
de chocolademelk

Slide 13 - Quizvraag

Bij welke foto zie jij iemand die iets uitlegt?

(Er zijn meer goede antwoorden)
54
A
B
C
D

Slide 14 - Quizvraag

Vul aan:
Vlees dat je kunt eten is van ...
55
A
varken
B
kip
C
vis
D
rund

Slide 15 - Quizvraag

Een maaltijd eet je met bestek.
Bestek bestaat uit de lepel, het mes en de ...
56
A
beker
B
bord
C
kopje
D
vork

Slide 16 - Quizvraag