versie 2 oefenvragen erfelijkheid door elkaar

Oefenvragen H11 Erfelijkheid
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefenvragen H11 Erfelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar in de cel bevinden zich de chromosomen?
A
In het cytoplasma.
B
In de celkern.
C
In het DNA.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste volgorde van groot naar klein
A
cel-celkern-DNA-chromosoom-gen
B
cel-celkern-chromosoom-gen-DNA
C
cel-celkern-chromosoom-DNA-gen
D
cel-celkern-DNA-gen-chromosoom

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaat het fenotype alleen door het genotype ?
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fenotype is...(1)... en genotype is..(2)....
A
1. verschijningsvormen 2. de genen
B
1. de genen 2. verschijningsvormen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
hetzelfde fenotype en genotype
D
verschillende genotype en fenotype

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit zijn de
chromosomen
van een meisje
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een jongen (XY) zegt dat hij het X chromosoom van zijn moeder (XX) heeft en de Y van zijn vader (XY). Klopt dat?
A
Ja, de vader bepaald het geslacht
B
Nee, het kan van allebei zijn. De vader heeft ook een X chromosoom.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

meisje/jongen
Meisjes -XX-2 dezelfde geslachtschromosomen

Jongens -XY-2 verschillende geslachtschromosomen

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meiose of reductiedeling vind plaats wanneer
A
eicel en zaadcel worden gemaakt
B
cellen voor groei en herstel worden gemaakt

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mitose of gewone celdeling vind plaats wanneer
A
eicel en zaadcel worden gemaakt
B
cellen voor groei en herstel worden gemaakt

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na de Meiose bij de mens hebben de cellen 46 chromosomen
A
46 ---> 46 + 46
B
46--> 23 + 23

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na de Mitose bij de mens hebben de cellen 46 chromosomen
A
46 ---> 46 + 46
B
46--> 23 + 23

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zowel bij de chimpansee als bij de egel bevatten de celkernen 48 chromosomen. Chimpansees en egels hebben hetzelfde fenotype.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen.
Deze cel is een geslachtscel.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alle zaadcellen van een man bevatten dezelfde erfelijke informatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel chromosomen zitten er in de kern van een eicel van de mens?
A
15
B
23
C
30
D
46

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een eicel van een oeverkruidplant bevinden zich 12 chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevinden zich in een cel van een wortel van zo'n plant?
A
24
B
12
C
6

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap.

2. Elk chromosoom bevat 1 gen.


A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Een geslachtscel van de mens bevat 46 chromosomen.
2. De eicel bevat erfelijke eigenschappen van de moeder
A
1: waar 2: nietwaar
B
1: nietwaar 2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1 Genen in een huidcel zijn gelijk aan de genen in de bevruchte eicel
2. Genen in lichaamscellen komen voor in paren.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee verschillende allelen (Genen)voor een eigenschap is
A
homozygoot
B
heterozygoot
C
co-dominant
D
onvolledig dominant

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een recessieve eigenschap is een:
A
Eigenschap die snel tot uiting komt
B
Eigenschap die tot uiting komt als hij homozygoot voorkomt
C
Eigenschap die tot uiting komt als hij heterozygoot voorkomt

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Homozygoot/heterozygoot voorbeeld
Een bruine kleur is bij konijnen dominant over de witte kleur.
Bruin is dominant  B
wit is recessie           b

homozygoot dominant BB => bruin
heterozygoot                    Bb => bruin
Homozygoot recessief   bb => wit
Zodra je weet wat er dominant/recessief is, schrijf je dit ALTIJD op. Dit is enorm handig bij het maken van opgaven

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een homozygoot bruin mannetjes konijn kruist met een wit vrouwtje.
Wat is het genotype van de F1?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De F1 uit de vorige vraag kruisen onderling.
Hoe groot is de kans op een wit konijn
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een heterozygoot mannetjes konijn kruist met een wit vrouwtje.
Hoe groot is de kans op een wit konijn (kruisingsschema maken)
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee zwarte muizen worden gekruist. Ze krijgen 11 jongen, waarvan 9 met een zwarte en 2 met een witte vacht. Wat zijn de genotypen van de ouders?
(kruisingsschema's)
A
AA x AA
B
AA x aa
C
Aa xAa
D
aa Xaa

Slide 32 - Quizvraag

1. – zwart = dominant
- Zwarte ouders krijgen witte A a
nakomelingen (=aa). Dit kan alleen als beide heterozygoot zijn a Aa aa Antwoord C 

Taaislijmziekte is een ernstige erfelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een recessief gen (r). Mensen die het dominante gen (R) bezitten, hebben de ziekte niet.
Twee hererozygote ouders voor de ziekte krijgen een dochter.
Kans op deze ziekte?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een stamboom staat een vierkantje voor:
A
De man
B
De vrouw
C
De kinderen

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

vraag 1 open:Welke eigenschap is dominant? Leg uit.

Neem de stamboom over en noteer de genotypes.


Vader en moeder Bruens hebben hetzelfde fenotype.
Dochter Edith heeft een ander fenotype
1
Vader en moeder Bruens hebben hetzelfde fenotype.
Dochter Edith heeft een ander fenotype
Je weet nu: Het fenotype van de ouders is DOMINANT
het fenotype van edith is RECESSIEF
2
Vader en moeder Bruens hebben hetzelfde fenotype.
Dochter Edith heeft een ander fenotype
Je weet nu: Het fenotype van de ouders is DOMINANT en HETEROZYGOOT
het fenotype van edith is RECESSIEF en HOMOZYGOOT
3
Vader en moeder Bruens Aa
Edith aa
broer Edith Aa of Aa
4
1
2
3
4

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Of een koe roodbont is of zwartbont wordt bepaald door erfelijke factoren. Een koe en een stier, beide zwartbond en heterozygoot, krijgen twee nakomelingen. De nakomelingen krijgen samen een nakomeling die roodbont is. In de afbeelding zijn drie stambomen getekend. Welke stamboom kan de genotypen juist weergegeven?
A
Stamboom 1
B
Stamboom 2
C
Stamboom 3

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het gen voor taaislijmziekte is ...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan ik niet uit deze stamboom halen
D
Nog nooit van die woorden gehoord

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
2 en 5

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij konijnen komen verschillende vachtkleuren voor, zoals een donkere vacht en een vachtkleur die ’Himalaya-type’ wordt genoemd. Het gen voor donkere vachtkleur is dominant (A).
De stamboom in afbeelding 6 geeft de overerving van de vachtkleur in een konijnenfamilie
weer. Geef de genotypen van konijn 1, 2 en 3.

A
1 = AA / 2 = AA / 3 = aa
B
1 = Aa / 2 = AA / 3 = aa
C
1 = Aa of AA / 2 = Aa of AA / 3 = aa
D
1 = Aa / 2 = Aa / 3 = aa

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ziekte van Huntington is een erfelijke aandoening
die bepaalde delen van de hersenen aantast. Hiernaast is
van twee verschillende personen een chromosomenpaar
afgebeeld. De genen die bepalen of iemand de ziekte wel
of niet heeft, zijn aangegeven met letters.
Is het gen voor de ziekte dominant of recessief?
A
Het gen is dominant
B
Het gen is recessief
C
Dit is niet uit de gegevens op te maken

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit de resultaten van één bepaalde
kruising is met zekerheid af te leiden,
dat het gen voor korte haren
dominant is. Welke kruising is dit?
A
kruising 1 x 2
B
kruising 3 x 4
C
kruising 5 x 6

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies