1. Oogstanden

Keuzedeel
Verdieping binoculair zien en vooronderzoek
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
KD binoculair zienMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Keuzedeel
Verdieping binoculair zien en vooronderzoek

Slide 1 - Tekstslide

Les 1
Onderwerpen
  • oogstanden
  • fusie
  • strabismus
  • heterotropie
  • intermitterend en constante heterotropie
  • oorzaken en gevolgen scheelzien
  • gevolgen van scheelzien
  • amblyopie
  • diplopie
  • microtropie

Slide 2 - Tekstslide

Sensorische en motorische fusie
Voor goed binoculair zien zijn twee beelden nodig; van elk oog één.

Anatomisch gezien staan onze ogen iets naar buiten toe gedraaid. 
Door het samensmelten (fusie) van deze twee beelden, is het mogelijk dat de ogen recht staan.

Slide 3 - Tekstslide

Sensorische en motorische fusie
Het samensmelten, oftewel fuseren van de twee beelden, wordt mogelijk gemaakt op 2 manieren:

  1. sensorische fusie
  2. motorische fusie

Slide 4 - Tekstslide

Sensorische en motorische fusie
Tijdens de fusie worden twee aparte beelden met elkaar samengesmolten.
De overeenkomsten tussen beide beelden worden samengevoegd en de kleine verschillen tussen beide beelden worden toegevoegd.

Hierdoor zijn we in staat om diepte te zien,
oftewel 3D waar te nemen.

Wanneer beide beelden door de hersenen bij elkaar
worden gebracht, spreken we van sensorische fusie.

Slide 5 - Tekstslide

Sensorische en motorische fusie
Bij motorische fusie zijn de oogspieren die zorgen voor de rechte oogstand.
De oogspieren zorgen ervoor dat de beelden op het centrale deel van ons 
netvlies worden afgebeeld.

Het beeld van het rechteroog wordt op dezelfde plek geprojecteerd in het rechteroog, 
als het beeld van het linkeroog wordt afgebeeld in het linkeroog.

Wanneer hier een verschil in zit, worden de oogspieren gestimuleerd om dit te 
corrigeren. 
Hierdoor komen beide ogen recht te staan.

Slide 6 - Tekstslide

Sensorische en motorische fusie
Deze fusie is alleen mogelijk wanneer de verschillen tussen beide ogen zeer klein zijn.

Wanneer het verschil tussen beide ogen te groot wordt, dan ontstaan dubbelbeelden (diplopie) of een van de beelden wordt onderdrukt (suppressie)

Slide 7 - Tekstslide

Intermitterende en constante heterotropie
Intermitterende exotropie

De exotropie is niet de gehele dag aanwezig.

Wanneer beide ogen recht staan bij een intermitterende tropie, dan is vaak goed binoculair zicht aanwezig.
Zodra één oog naar buiten draait, zorgt suppressie ervoor dat er geen dubbelbeelden ontstaan.
Constante exotropie

Een constante exotropie op alle afstanden en in alle blikrichtingen is redelijk zeldzaam.

Meestal is er sprake van intermitterende exotropie.
Als op jonge leeftijd al een constante exotropie aanwezig is, dan is er kans op amblyopie.

Slide 8 - Tekstslide

Intermitterende en constante heterotropie
Intermitterende esotropie

Hierbij is sprake van een esotropie op een bepaalde afstand.

Het kan in de loop van de dag ontstaan door een teveel aan accommodatie.

Kans op een amblyopie is gering, omdat op bepaalde afstanden sprake is van goed samenwerkende ogen.
Constante esotropie

Een esotropie die aanwezig is op alle afstanden en in alle blikrichtingen.

Het ontstaan van een amblyopie bij een constante esotropie op jonge leeftijd is groot.

Ontstaat een constante esotropie op latere leeftijd, dan is vaak sprake van dubbelzien.

Slide 9 - Tekstslide

Comitant en incomitant scheelzien
Comitant
De scheelzienshoek is in alle blikrichtingen gelijk.

Incomitant
De scheelzienshoek verandert bij bepaalde blikrichtingen.

Slide 10 - Tekstslide

Oorzaken van scheelzien
Iedereen met twee gezonde ogen, kijkt met beide ogen tegelijkertijd.
De beelden die binnenkomen worden door onze hersenen samengesmolten tot één beeld.

Dit vermogen dat het mogelijk maakt deze beelden samen te smelten ontwikkelt zich in de eerste 6 - 7 levensjaren.

Dit vermogen noemen we binoculair zien.

Slide 11 - Tekstslide

Oorzaken van scheelzien
Wanneer in de ontwikkeling van binoculair zien iets niet goed gaat, kan scheelzien optreden (strabismus).

De oorzaak is niet altijd duidelijk.
>> erfelijkheid kan een rol spelen.

Slide 12 - Tekstslide

Oorzaken van scheelzien
Oorzaken die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van scheelzien zijn:

  • erfelijke aandoening.
  • oogheelkundige afwijkingen.
  • refractie afwijkingen.
  • medische problemen in de periode rondt de geboorte.
  • hersen aandoeningen.
  • overige factoren; bijvoorbeeld vroeggeboorte en roken tijdens de zwangerschap.

Slide 13 - Tekstslide

Oorzaken van scheelzien
Hoe vaak komt het voor?

Strabismus komt voor bij 2 - 5 % van de kinderen tussen de 0 en 6 jaar.
De prevalentie is gelijk bij de diverse rassen of etnische groepen.

Slide 14 - Tekstslide

Gevolgen van scheelzien
Strabismus kan verschillende gevolgen hebben.
Het is afhankelijk van de leeftijd waarop het scheelzien zich ontwikkelt en wanneer het scheelzien wordt behandelt.

>> scheelzien in de kinderjaren: amblyopie.
>> scheelzien op latere leeftijd: diplopie.

Slide 15 - Tekstslide

Amblyopie
Kinderen onder de 8 jaar hebben het vermogen om het beeld van het amblyope oog in zijn geheel of gedeeltelijk te onderdrukken (suppressie).

Het beeld wordt in de hersenen onderdrukt, hierdoor ontstaat er geen dubbelbeeld.

De ontwikkeling van het gezichtsvermogen gaat niet goed wanneer één van de beelden van de ogen langdurig wordt onderdrukt.
De visus van dit oog blijft hierdoor achter.
We noemen dit dan een "lui oog" (amblyoop oog).

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Diplopie
Ontstaat het scheelzien na het 8e levensjaar, dan kan dubbelzien (diplopie) ontstaan.
De hersenen zijn dan niet meer in staat om het beeld van één oog te onderdrukken.

Wanneer plotseling dubbelbeelden ontstaan op latere leeftijd, moet deze persoon altijd doorverwezen worden.
De oorzaak van het dubbelzien moet namelijk altijd achterhaald worden om pathologie (een aandoening) uit te sluiten.

Slide 18 - Tekstslide

Microtropie
Bij een microtropie is een zeer kleine esotropie aanwezig.

Deze microtropie is constant aanwezig; op alle afstanden, in alle blikrichtingen.
De tropie is zó klein, dat het niet met het blote oog waarneembaar is (niet zichtbaar bij de covertest).

De kans op amblyopie is groot.

Slide 19 - Tekstslide

Microtropie
Tijdens het onderzoek naar tropieën wordt een microtropie snel gemist.
De ontwikkeling van het gezichtsvermogen is slecht, wanneer deze niet tijdig door een orthoptist wordt behandelt.

Meest voorkomend is de micro eso-tropie.
Een micro exo-tropie bestaat wel, maar is zeer zeldzaam.

Slide 20 - Tekstslide

Microtropie
De visus van één oog is vaak beter dan het andere oog.

Een microtropie kan ontstaan na een amblyopie operatie.
Ook kan het spontaan ontstaan in de eerste levensjaren.

Slide 21 - Tekstslide

Microtropie
Een microtropie kan in 2 groepen verdeeld worden:

Microtropie zonder identiteit:
Tijdens de unilaterale CT (covertest) is een hele kleine instelbeweging te zien.

Microtropie met identiteit:
Tijdens de unilaterale CT is géén instelbeweging te zien.
Bij de alternerende CT kan het lijken of er een esoforie aanwezig is.
Er is altijd sprake van een visusdaling van één oog.

Slide 22 - Tekstslide

Microtropie
Behandeling

Het is belangrijk dat de behandeling op zo'n jong mogelijk leeftijd plaatsvindt.
De sterkte moet met de juiste correctie worden gecorrigeerd.
Ook een amblyopie behandeling door een orthoptist is belangrijk.

Wanneer je een microtropie op een latere leeftijd corrigeert, is de kans op dubbelzien erg groot.
De klachten kunnen niet meer worden gecorrigeerd en verdwijnen niet meer!

Voordat prisma's worden voorgeschreven moet een microtropie worden uitgesloten.

Slide 23 - Tekstslide