Arm en Rijk les 2

Arm & Rijk les 2
De relatie tussen arme en rijke landen 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Arm & Rijk les 2
De relatie tussen arme en rijke landen 

Slide 1 - Tekstslide

 Planning
11:30-11:35 binnenkomst
11:35-11:45 herhalen vorige les
11:45-11:55 lezing Ontwikkelingshulp
11:55-12:05 kijkopdracht (Classroom)
12:05-12:40 workshoptijd
12:40-12:50 Blooket!

Slide 2 - Tekstslide

 Planning
13:15-13:20 binnenkomst
13:20-13:30 herhalen vorige les
13:30-13:40 lezing ontwikkelingshulp
13:40-13:50 kijkopdracht (Classroom)
13:50-14:25 workshoptijd
14:25-14:35 Blooket

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 1/2: Economische afhankelijkheid
Je beschrijft de kenmerken van globalisering.
 
Je herkent de kenmerken van centrum-, semi-periferie- en 
periferielanden.

Je beschrijft en verklaart de manier waarop de economie van arme en rijke landen afhankelijk zijn van elkaar.

Slide 4 - Tekstslide

Economische afhankelijkheid
  • Globalisering = Verbondenheid in de wereld
  • Ontwikkelde landen vs. Ontwikkelings landen
  • Economische afhankelijkheid, denk aan: Made in China

Slide 5 - Tekstslide

Globalisering 
Plaatsen in de wereld zijn steeds meer met elkaar verbonden 

Transport: komst van vliegtuigen, treinen en auto's maken het makkelijk om ons te verplaatsen. 
Communicatie: door de komst van internet en mobieltjes kunnen we makkelijk met elkaar communiceren 

Slide 6 - Tekstslide

Relatieve afstand en absoluut
Absoluut = afstand in een rechte lijn
Relatief = hoe lang je er over doet

Globalisering zorgt dus door beter transport en snellere communicatie voor een kortere relatieve afstand

Slide 7 - Tekstslide

Centrum, Semiperiferie en Periferie

Slide 8 - Tekstslide

Centrumlanden
1. Centrumlanden

Dit zijn de rijke landen. Een groot deel van deze landen ligt ten noorden van de evenaar (Noord-Amerika, Europa, Japan). Het BBP is hoog en de bevolking heeft een hoge koopkracht. Mensen zijn goed geschoold en de levensverwachting is hoog.






Slide 9 - Tekstslide

Semi-periferie
2. Semi-periferielanden
Dit zijn de landen die in ontwikkeling zijn. Deze landen zijn niet arm, maar ook niet rijk. Dit zijn landen zoals Brazilië, China en Rusland. In deze landen is vaak veel industrie. Veel producten uit deze landen worden verkocht aan de centrumlanden. Het analfabetisme is laag, maar de levensverwachting is niet zo hoog als in de centrumlanden.

Slide 10 - Tekstslide

Periferie landen
Dit zijn de arme landen. Het BBP en het welzijn is laag. Veel mensen werken in de landbouw. De productie is vaak laag. Een groot deel van de bevolking werkt in de informele sector (de scharreleconomie). Er is vaak slechte gezondheidszorg en er is een hoger percentage analfabeten. Ook de levensverwachting is laag.

Slide 11 - Tekstslide

Lage loon landen 
Door globalisering wordt veel arbeid verplaatst naar lageloon landen 

Halffabricaat: van grondstoffen worden 'halve' producten gemaakt. Uiteindelijk verwerkt tot eindproducten zoals jouw telefoon 

Slide 12 - Tekstslide

Voor- en nadelen
Semi periferie landen hebben dus veel grondstoffen en door de arbeid en grote bedrijven worden zij steeds rijker

Landen die geen grondstoffen hebben blijven arm

Slide 13 - Tekstslide

Uit welk land zou jouw telefoon kunnen komen?
A
Australië
B
Oeganda
C
Zuid-Afrika
D
China

Slide 14 - Quizvraag

In welk land wordt het nieuwste model van jouw telefoon ontworpen?
A
De Verenigde Staten
B
Oeganda
C
Zuid-Afrika
D
China

Slide 15 - Quizvraag

Check check dubbelcheck! 
Zijn er vragen over de leerdoelen?

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen 2/2: Ontwikkelingshulp
Je beschrijft het onderscheid tussen noodhulp en ontwikkelingshulp.

 
Je beschrijft voordelen en nadelen van ontwikkelingshulp.
Je geeft voorbeelden van hulpacties om ontwikkelingslanden te helpen.

Slide 17 - Tekstslide

Ontwikkelingshulp
Noodhulp = hulp bij een natuurramp of oorlog
Structurele Hulp = hulp is blijvend en voor een lange tijd

Slide 18 - Tekstslide

Wat voor verschijnsel is ontwikkelingshulp?
A
Een natuurlijk verschijnsel
B
Een menselijk verschijnsel

Slide 19 - Quizvraag

Er is een Tsunami geweest en Java in Indonesië is zwaar geraakt. Nederland zet een fonds op: GIRO 123. Dit is een vorm van:
A
Structurele hulp
B
Noodhulp

Slide 20 - Quizvraag

Heb jij ooit meegedaan aan actie voor ontwikkelings- of noodhulp? Wat deed je? Welk doel?

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Video

Microfinanciering is een voorbeeld van:
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 23 - Quizvraag

Bedenk één nadeel van ontwikkelingshulp

Slide 24 - Open vraag

Check check dubbelcheck! 
Zijn er vragen over de leerdoelen?

Slide 25 - Tekstslide

Wat ga je doen? 
In de portal de werkdoelen maken 
week 47
  •  Je beschrijft voordelen en nadelen van ontwikkelingshulp.
  • Je herkent het verschil tussen noodhulp en structurele hulp en je vergelijkt verschillende voorbeelden van hulp.

Slide 26 - Tekstslide