Grammatica 3TL H3

Grammatica H3
Doel: Je kan een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord gebruiken.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica H3
Doel: Je kan een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

opwarmertje: woordsoorten
Bekijk onderstaande zin.

Een aandoenlijk vegetarisch stelletje wandelt hand in hand langs een bloemenkraampje en stopt bij de emmers met snijbloemen.

Welke woordsoorten herken je?

Slide 2 - Tekstslide

Nu ook bij deze zin:
Je mag drie keer raden naar haar antwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Neem blz. 67 van je B-boek voor je.
Kijk mee naar het schema over  woordsoorten:
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord.


Slide 4 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord in de onderwerpsvorm:
Voorbeeld:
Ik eet een appel.
Zij eten een appel.
Hun eten een appel = fout! Hun is geen onderwerpsvorm

De appel is van hun = goed --> hun is nu een bezittelijk vnw.
Dat geef je hun toch niet. = goed --> hun is nu een voorwerpsvorm (meewerkend voorwerp)

Slide 5 - Tekstslide

Nog wat voorbeelden in de voorwerpsvorm:
De appel is van mij. -- (De appel / is / van mij.)
> mij = een pers.vnw.  (MV)

De appels smaken ons heel goed.-- De appels / smaken / ons / heel goed.
> ons = pers.vnw ( LV)

Slide 6 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
Het bez.vnw  geeft aan wie iets is. Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.

Mijn appel heeft veel bruine plekken. Mijn= bzv
Maar: De appel van mij heeft bruine plekken. --> mij = psv


Slide 7 - Tekstslide

Hun huis staat te koop.
Wat voor woordsoort is 'hun'

Slide 8 - Open vraag

maak:
opdracht 1, 3 en 6 (blz. 67 - 70)

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk

Maak de opdrachten af en neem donderdag je B-lesboek mee.

Slide 10 - Tekstslide

Grammatica H3.7 les 2

Slide 11 - Tekstslide

opwarmertje
Welke zin is goed?
a. Zij hebben gelijk.
b. Hun hebben gelijk.

Tot welke woordsoort behoren 'zij' en 'hun'?

Kan je er nog meer opnoemen?

Slide 12 - Tekstslide

Goed of fout:
1. Mag ik uw antwoordenboekje even lenen?
Leg uit.

2. Kunt uw het nog een keertje uitleggen?
Leg uit.

Slide 13 - Tekstslide

Telwoorden (tw)- blz. 70
TW kun je verdelen in hoofdtelwoorden en rangtelwoorden.
Wat is het verschil tussen die twee?

Slide 14 - Tekstslide

voorbeelden:
hoofdtelwoorden (htw): zeven, honderd, veel, weinig

rangtelwoorden (rtw): eerste, laatste, meeste

Slide 15 - Tekstslide

nakijken opdr. 1, 3 en 6

Slide 16 - Tekstslide

uitleg werkwoorden
Het belangrijkste werkwoord van het werkwoordelijk gezegde noem je een zelfstandig werkwoord (zww).
De overige werkwoorden noem je hulpwerkwoorden (hww).

Voorbeeld:
De kok maakt een salade. --> maakt=
De kok heeft een salade gemaakt. --> heeft=         gemaakt=

Slide 17 - Tekstslide

Maken:

klassikaal: opdracht 8
zelfstandig: 9 en 10 (online)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide