In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Hoe herken ik het meewerkend voorwerp in het Frans?
Het begint met het voorzetsel:
à au of aux
répondre à = beantwoorden (aan)
écrire à = schrijven (aan)
donner à = geven (aan)
dire à = zeggen (aan)
parler à = praten (met)
téléphoner à = bellen (met)
demander à = vragen (aan)
Je kunt het zinsdeel dat meewerkend voorwerp is
vervangen door
een persoonlijk voornaamwoord.
Elle dit bonjour à moi. (aan/tegen mij) > Elle me dit bonjour.
Ses parents donnent un cadeau à toi. (aan jou) > Ses parents te donnent un cadeau.
Je dis bonjour à ma mère. (aan/ tegen haar) > Je lui dis bonjour.
Il raconte des histoires à ses copains. (hun of aan hen) > Il leur raconte des histoires.
Mon grand-père donne un cadeau à ma soeur et moi. (aan ons) > Mon grand-père nous
donne un cadeau.
(Madame, ) je raconte une histoire à vous. > Je vous raconte une histoire.
(Julien et Pierre, ) je raconte une histoire à vous. > Je vous raconte une histoire.
1. Direct voor de persoonsvorm.
Je lui donne de l' argent = Ik geef hem geld.
Je lui ai donné de l' argent = Ik heb hem geld gegeven.
2. Heel werkwoord in de zin??? Dan voor het hele werkwoord.
Je vais lui donner de l' argent. = Ik ga hem geld geven.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.