Thema 7 spelling en taal week 1

Lesdoel van deze les:
Doel van de les:
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Lesdoel van deze les:
Doel van de les:

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen:
Het boek is van Rik en het schrift van Evi, dan krijg je:
A
Rik's boek en Evi's schrift
B
Riks boek en Evi's schrift
C
Riks boek en Evis schrift
D
Rik's boek en Evis schrift

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

's
s
geen meervoud op s
Paraplu

Kaars
Politie
Pagina
Taxi
Kilo
Dame
Lolly
Vaas
Baby

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke spelling is correct?
A
taxis
B
taxi's
C
taxies

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke spelling is correct?
A
cafés
B
café's

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke meervoudsvormen zijn correct gespeld?
A
cowboys en ski's
B
cowboy's en skies
C
taxies en babies
D
taxi's en baby's

Slide 8 - Quizvraag

apostrof wordt gebruikt bij het meervoud van zelfstandige naamwoorden op -a, -i, -o, -u of -y (met een medeklinker voor de y): radio’s, taxi’s, baby’s
bij het meervoud van letters en afkortingen; k’s, mp3’s
Dus nog even in het kort:
's wordt gebruikt bij:
- meervoud waarbij het woord op een lange klank (-a, -o, -i, -u en -y) eindigt
Bijvoorbeeld: piano's, baby's en collega's
Uitzondering: Wanneer een woord op een lange klank eindigt maar met 2 tekens wordt geschreven. Je gebruikt dan geen apostrof, alleen de s. Zoals dictees.
Wanneer een woord op -ie eindigt komt er geen apostrof achter, alleen een s. Zoals tralies.


- bezitsvormen als de naam op een lange klank (-a, -o, -i, -u en -y) eindigt
Bijvoorbeeld: Ivo's (boek), Indy's (boek) en Lana's (boek)
Bijzonderheid :als de naam op een s eindigt, gebruik je alleen de ' en geen s. 
Zoals Roos' (boek) en Koos' (boek). 

Ezelsbruggetje: Ik hOU vAn Y's (als je dit onthoudt, dan weet je welke klinkers een 's krijgen)


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling
Taal Actief na thema 2
Groep 7

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Thema 7 - week 1 - les 3 + 4
Doel: aan het einde van de les kun je het voltooid deelwoord van andere-klankwerkwoorden noteren.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gisteren ... ik mijn neus. (snuiten)

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gisteren heb ik mijn neus ... (snuiten)

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorige week ... ik een ice tea op het terras. (drinken)

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorige week heb ik een glas ice tea ... (drinken)

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Neem je taalboek
lees samen blz. 74-75 en lees zelfstandig de themawoorden door

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden ook alweer?
A
Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het zijn woorden als: mooie, grote, schitterende, kleine.
B
Het woord zegt het al; het geeft een zelfstandigheid aan. Het zijn woorden als: pop, t-shirt, boom, kind.
C
Hij staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. Het zijn woorden als: op, onder, naast, in.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

lesdoel

Ik weet wat  bijvoeglijk naamwoorden zijn. Ik weet ook dat deze niet altijd voor een zelfstandig naamwoord staan.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?



Je kunt ook kiezen uit kleine of grote bordjes
met sla.

A
uit, sla
B
kiezen, bordjes
C
kleine, grote
D
kleine of grote

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bijvoeglijk naamwoord ?
Je weet toch dat ik bijzondere kaarten spaar?
A
bijzondere
B
spaar
C
weet
D
toch

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

. Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden in de zin?
Handgeverfde hoofddeksels en geborduurde zijn het mooist
A
hoofddeksels
B
handgeverfde, mooist
C
handgeverfde, geborduurde
D
geborduurde, zijn

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Dat zijn unieke exemplaren!
A
zijn
B
exemplaren
C
dat
D
unieke

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?
Dat is een coole cap, maar geen passende!
A
dat, coole, geen
B
coole, passende
C
een coole, passende
D
coole, geen passende

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ach, ik krijg vanzelf wel een dikker hoofd.
A
vanzelf
B
hoofd
C
krijg
D
dikker

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Daar hebben zij een uitgebreid en mooi hoedenmuseum.



A
bn: mooi zn: hoedenmuseum
B
bn: uitgebreid zn: hoedenmuseum
C
bn: uitgebreid, mooi zn: hoedenmuseum
D
geen bn zn: uitgebreid

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige hoeden hebben een prachtig verhaal en zijn uitgebreid.
A
bn: uitgebreid zn: verhaal
B
bn: prachtig, uitgebreid zn: verhaal
C
bn: prachtig zn: verhaal
D
bn: prachtig, uitgebreid zn: hoeden

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soms vertellen ze over reislustige en avontuurlijke eigenaren.
A
bn: avontuurlijke zn: eigenaren
B
bn: vertellen zn: eigenaren
C
bn: reislustige zn: eigenaren
D
bn: reislustige, avontuurlijke zn: eigenaren

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doel van de les:
Jullie kunnen een aanwijzend voornaamwoord herkennen, benoemen en gebruiken in een zin.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

deze hond 
dit hondje
die hond
dat hondje
Als iets dicht bij je is gebruik je deze of dit.
Als iets verder van je is gebruik je die of dat.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
Ik loop achter die man aan.

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in:

....paaseitje hier is veel groter dan dat eitje daar.
A
deze
B
dat
C
die
D
dit

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je gaat nu maken: 
 
- Taalwerkbladeren
- Spelling blz. 40-42
 

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies