Beeldspraak les 1 A2

Goedemorgen!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!

Slide 1 - Tekstslide

  • Komende weken: woordenschat/poëzie
  • SO inplannen
  • H1 woordenschat voorkennis
  • Filmpje Lubach + opdrachtje
  • Theorie en oefeningen
  • Aan de slag
  • Les afsluiten en huiswerk noteren
Wat gaan we doen?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen deze paragraaf
Ik weet wat beeldspraak is
Ik weet wat een vergelijking is en kan deze herkennen
Ik weet wat een metafoor is en kan deze herkennen
Ik weet wat een personficatie is en kan deze herkennen
Ik kan zelf voorbeelden bedenken bij bovenstaande begrippen

Slide 3 - Tekstslide

Voorkennis
1. Wat is beeldspraak? 
2. Wanneer gebruik je beeldspraak, denk je?
3. Wat is een metafoor? Probeer uit te leggen in eigen woorden en geef een voorbeeld.
4. Wanneer gebruik je metaforen?

Slide 4 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
- Voorkennis testen
- Uitleg en oefenen begrippen
Beeldspraak
Vergelijking
Metafoor
Personificatie
- Opdracht buiten op het schoolplein
- Les afsluiten

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht bij filmpje
  1. Kijk en luister goed.
  2. Schrijf zoveel mogelijk beeldspraak op je briefje.
  3. Straks bespreken

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

2. Metafoor = je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is.

Die hark staat tijdens het dansen steeds op mijn tenen.
Iemand die houterig danst (object) wordt vergeleken met een hark (beeld). De overeenkomst is dat ze beide houterig en stijf zijn.

De giraf van het team dunkte op de basket.
Met giraf wordt een lang persoon bedoeld in het basktbalteam die dezelfde eigenschappen heeft (lang zijn) als een giraf.



Slide 8 - Tekstslide

Zit in onderstaande zin een metafoor?

We zagen de zilveren reiger landen op Schiphol.
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

1. Vergelijking = object wordt vergeleken met een beeld. Er is een overeenkomst.

voorbeeld:
Mijn buurman (object) is een boom (beeld) van een kerel.
=

Slide 10 - Tekstslide

Welke vergelijking wordt er op de afbeelding gemaakt?

Slide 11 - Open vraag

3. Personificatie = je geeft niet menselijke objecten menselijke eigenschappen

 De wind huilde door de bomen.
Soms lacht de toekomst je toe.
Mijn badkamer smeekt om een opknapbeurt.

Slide 12 - Tekstslide

Welke menselijke eigenschap wordt in onderstaande zin aan het object gekoppeld?
De auto kwam hoestend en proestend op gang.

Slide 13 - Open vraag

Bedenk nu met je buur een metafoor, vergelijking en een personificatie.

Slide 14 - Open vraag

Aan het werk

Maken: opdracht 1, 2 en 4 van H1 woordenschat.

Slide 15 - Tekstslide

Les afsluiten

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 16 - Open vraag