13.1. BBP

Ten eerste
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Ten eerste

Slide 1 - Tekstslide

Ten Eerste
Planning per. D op Teams
Kom voorbereid naar de les

Slide 2 - Tekstslide

BBP

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Welke 3 methodes zijn er om het BBP te meten?

Slide 7 - Open vraag

BBP: 3 methodes
Het bruto binnenlands product is een macro-economisch kengetal. 

Er zijn 3 methodes om het bbp (toegevoegde waarde) te berekenen:



Slide 8 - Tekstslide

  • De objectieve methode: omzet – inkoop goederen en diensten (bij andere bedrijven)
  • De subjectieve methode: optelsom beloningen primaire inkomens = loon + huur + rente + pacht + winst 
  • De bestedingsmethode: alle binnenlandse bestedingen bij elkaar opgesteld =  C + I + O + E – M 

Slide 9 - Tekstslide

Toegevoegde waarde: objectieve methode
Productie heet ook wel toegevoegde waarde

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld 
Een kledingzaak verkoopt (alleen) spijkerbroeken.
- De consument betaalt € 50
- De inkoop van één spijkerbroek bij de groothandel is € 35
- Diverse hulpmiddelen: € 500 per maand.
- Verschillende diensten van derden: € 2000 per maand.
- De kledingzaak verkoopt 1000 spijkerbroeken per maand.


Slide 11 - Tekstslide

Een kledingzaak verkoopt (alleen) spijkerbroeken.
- De consument betaalt € 50
- De inkoop van één spijkerbroek bij de groothandel is € 35
- Inkoop diverse hulpmiddelen: € 500 per maand.
- Verschillende diensten van derden: € 2000 per maand.
- De kledingzaak verkoopt 1000 spijkerbroeken per maand.
Hoe groot is de toegevoegde waarde van de kledingzaak?

Slide 12 - Open vraag

Hoe groot is de productie van de kledingzaak (hoeveel produceert de kledingzaak echt zelf)?
Omzet (prijs x verkochte hoeveelheid) - productie van anderen 
= omzet - inkoop spijkerbroeken - inkoop hulpmiddelen - diensten van derden

Omzet = € 50 x 1000 = € 50.000
Toegevoegde waarde = 
50.000 – (35 x 1000) – 500 – 2000 = € 12.500

Slide 13 - Tekstslide

De toegevoegde waarde van de overheid
De overheid verkoopt meestal haar producten niet, maar toch voegt ook de overheid waarde toe. 
Dit wordt gemeten door het totaal van alle ambtenarensalarissen te nemen. Dit geeft een goed beeld van de waarde die de overheid toevoegt.


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Nakijken 13.3

Slide 17 - Tekstslide

Afschrijvingen
In het voorbeeld van de kledingzaak hierboven, is de toegevoegde waarde €12.500. Dit is de bruto toegevoegde waarde.
De machines e.d. die gebruikt worden om mee te produceren, verliezen elk jaar een gedeelte van hun waarde. 
Deze waardedaling noemen we afschrijvingen

Slide 18 - Tekstslide

Als we de afschrijvingen van de bruto toegevoegde waarde afhalen, krijgen we de netto toegevoegde waarde.

Slide 19 - Tekstslide

BBP & NBP
Het totaal van alle bruto toegevoegde waardes van alle bedrijven + de overheid in een land, heet het bruto binnenlands product.
Als de afschrijvingen ervan af worden gehaald, hou je het netto binnenlands product over.

Slide 20 - Tekstslide

Maak opgave 13.2 en 13.3
Over 10 minuten: bespreking 13.2
Einde les: bespreking 13.3

Slide 21 - Tekstslide

BBP: de subjectieve methode

Slide 22 - Tekstslide

Volgens sommige economen is ondernemerschap een productiefactor. Noem de andere drie productiefactoren.

Slide 23 - Open vraag

Productiefactoren
Er zijn vier productiefactoren:
- kapitaal: we bedoelen kapitaalgoederen, zoals machines, inventaris en gebouwen
- arbeid: iedereen die in loondienst is.
- natuur: alles wat we rechtstreeks uit de natuur halen. 
- ondernemersactiviteit: wordt geleverd door de eigenaren van bedrijven. Deze leveren ideeën en lopen het risico.

Slide 24 - Tekstslide

Welke beloningen horen er bij elke productiefactor?

Slide 25 - Open vraag

Beloningen productiefactoren
Productiefactor:              Beloning:
kapitaal                           rente / huur
arbeid                             loon
natuur                             pacht
ondernemerschap          winst

Slide 26 - Tekstslide

Primair inkomen 
Het totaal van alle beloningen van de productiefactoren is het totale primaire inkomen in een land 
= binnenlands inkomen 
= binnenlands product

Slide 27 - Tekstslide

BBP: bestedingen
W = C + I + O + E - M

De consumptie van huishoudens C
De investeringen van bedrijven I
De bestedingen van de overheid O
De netto-export, dus de export - import E-M

Slide 28 - Tekstslide

Deze 3 zijn dus gelijk aan elkaar:

Totale toegevoegde waarde = omzet – inkoop + ambtenarensalarissen

Totale toegevoegde waarde = loon + pacht + huur + rente + winst

Totale bestedingen W = C + I + O + E - M

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Noem drie voorbeelden waarom het BBP/hfd niet ideaal is om welvaart te meten.

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Slide 35 - Video