Paragraaf 1.2 Is kopen kiezen?

Week 37 (vanaf 12 september)
Pincode Hoofdstuk 1.  Geld moet rollen
  1. Waar heb jij behoefte aan?
  2. Kopen is kiezen?
  3. Heb je geld nodig om te ruilen?
  4. Wat is produceren?
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Week 37 (vanaf 12 september)
Pincode Hoofdstuk 1.  Geld moet rollen
  1. Waar heb jij behoefte aan?
  2. Kopen is kiezen?
  3. Heb je geld nodig om te ruilen?
  4. Wat is produceren?

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen H1. Geld moet rollen
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 2 - Tekstslide

Kun je een aantal inkomsten en
uitgaven noemen?

Slide 3 - Woordweb

Uitgaven
  1. Vaste lasten (zoals huur/hypotheek, energie, verzekeringen & abonnementen)
  2. Huishoudelijke uitgaven (zoals boodschappen en persoonlijk verzorging)
  3. Incidentele uitgaven (meestal reserveer je daarvoor)

Slide 4 - Tekstslide

Inkomen
  1. Inkomen uit arbeid (zoals loon en salaris)
  2. Inkomen uit bezit (zoals rente, huur en winst)
  3. Overdrachtsinkomen (inkomen zonder tegenprestatie zoals zakgeld of uitkering)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Begroting
Om zicht te krijgen in je mogelijkheden om je geld te besteden, maak je een begroting.

 

Slide 7 - Tekstslide

Omrekenen maand en week
Om bedragen te kunnen vergelijken reken je ze eerst om naar dezelfde periode. Omrekenen van week naar maand of van maand naar week doe je met behulp van de volgende formules:



  • Wat?            opgave 19b (pagina 13) maak een begroting van een 14-jarige scholier
  • Hoe?            samen met je buurman/vrouw
  • Hulp?           docent loopt rond
  • Tijd?             5 minuten
  • Uitkomst? hoeveel euro komt deze scholier tekort?
  • Klaar?         opgave 19a en c

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel euro komt deze scholier tekort?
A
€ 2,78
B
€ 3,17
C
€ 3,83
D
€ 4,21

Slide 9 - Quizvraag

Leerdoelen H1. Geld moet rollen
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 10 - Tekstslide

Maakwerk voor de volgende keer



Opgaven 15, 17, 18 en 19

Slide 11 - Tekstslide

gisteren was de 3e dinsdag in september: prinsjesdag!

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Tekstslide

de koning spreekt de troonrede uit

Slide 15 - Tekstslide

de minister van financiën overhandigt de miljoenennota aan de tweede kamer

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Week 38 (vanaf 19 september)
Pincode Hoofdstuk 1.  Geld moet rollen
  1. Waar heb jij behoefte aan?
  2. Kopen is kiezen?
  3. Heb je geld nodig om te ruilen?
  4. Wat is produceren?

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen H1. Geld moet rollen
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 19 - Tekstslide

Budgetlijn
Een budgetlijn kan helpen bij het maken van een keuze tussen het aantal van 2 producten bij een gegeven inkomen. Een budgetlijn teken je met behulp van de volgende formule:

Slide 20 - Tekstslide

Budgetlijn
1. Je hebt een beltegoed van € 10. Je kunt hiermee sms’en voor € 0,10 per bericht
of bellen voor € 0,25 per minuut. Schrijf de formule uit en teken de budgetlijn.
  • 10 = 0,10x + 0,25y           waarbij x = aantal sms'jes en y = aantal minuten bellen 

2. De prijs van bellen daalt met € 0,05 per minuut. Schrijf de formule uit en
teken de budgetlijn.
  • 10 = 0,10x + 0,20y          waarbij x = aantal sms'jes en y = aantal minuten bellen

3. De prijs van bellen daalt niet, maar je budget voor je beltegoed daalt met 20%.
Schrijf de formule uit en teken de budgetlijn.
  • 8 =  0,10x + 0,25y           waarbij x = aantal sms'jes en y = aantal minuten bellen

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een incidentele uitgave?
A
kapper
B
supermarkt
C
fietsreparatie
D
hypotheek

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een inkomen uit bezit?
A
loon
B
rente
C
zakgeld
D
uitkering

Slide 24 - Quizvraag

Je ouder(s)/verzorger(s) krijgen € 100 per kwartaal kinderbijslag. Hoeveel is dat per week?
A
€ 6,27
B
€ 7,69
C
€ 8,33
D
€ 9,14

Slide 25 - Quizvraag

Je beltegoed is € 25. Bellen kosten € 0,10 per minuut en sms'en € 0,05 per bericht. Stel dat ik 200 minuten bel, hoeveel sms'jes kun je dan nog versturen?
A
25 sms'jes
B
50 sms'jes
C
100 sms'jes
D
200 sms'jes

Slide 26 - Quizvraag

Leerdoelen H1. Geld moet rollen
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 27 - Tekstslide

Maakwerk voor de volgende keer



Opgaven 15, 17, 18, 19, 20, 22 en 23

Slide 28 - Tekstslide