HA fictie

HA fictie
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

HA fictie

Slide 1 - Tekstslide



  • Verzonnen
  • Vooral voor je plezier (amuseren)
          /                       \               





  • Niet verzonnen
  • Vooral om iets te weten te    komen 
Fictie                Non-fictie
Realistisch
Niet-realistisch
Zou echt kunnen gebeuren
Zou niet echt kunnen gebeuren

Slide 2 - Tekstslide

Personages
  • Vaak één hoofdpersoon, soms meerdere: over hem/haar gaat het verhaal, je weet wat hij/zij denkt en voelt, bij hem/haar ligt het perspectief

  • andere personages: bijfiguren 

Slide 3 - Tekstslide

perspectief
  • ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven
  • hij/zij-perspectief: het verhaal is in de hij- of zij-vorm geschreven.
  • wisselend perspectief: het verhaal in vanuit verschillende personages geschreven. Bijv. in het ene hoofdstuk ligt het perspectief bij het ene personage, in het andere hoofdstuk bij een ander. 

Slide 4 - Tekstslide

of probleemboek

Slide 5 - Tekstslide

Smaak - genre

Als iemand jou vraagt van wat voor soort films en series jij houdt, kun je dat waarschijnlijk in een paar woorden uitleggen. Zo is het ook met boeken. Om uit te leggen wat jouw smaak is, kun je iets zeggen over het onderwerp en het genre.


Slide 6 - Tekstslide

Onderwerp - genre fictieboek
Het onderwerp – datgene waarover het verhaal gaat, bijvoorbeeld: voetbal, pesten of vriendschap.


Het genre (spreek uit: zjan-re), het soort verhaal.
In de bibliotheek staat op de boeken een pictogram dat het genre aanduidt, bijvoorbeeld:



Slide 7 - Tekstslide

par. 4 over gedichten
kenmerken van een gedicht:
  • mooie en bijzondere woorden
  • typografie (regels en woorden zijn anders verdeeld dan in een boek)
  • heel vaak over gevoelens: verdriet, verliefdheid
  • kan ook over gewone dingen gaan: andere manier naar kijken
  • kan rijmen, maar hoeft niet
  • je hoeft een gedicht niet te begrijpen......

Slide 8 - Tekstslide

Haiku: kort gedichtje van drie regels dat bestaat uit precies 17 lettergrepen: de eerste regel heeft 5 lettergrepen, de tweede 7 en de derde weer 5.


Slide 9 - Tekstslide

Strofe
Strofe =
Een gedicht bestaat uit versregels.
De versregels die in groepjes bij elkaar staan noem je een strofe.

Je zou het kunnen zien als de alinea's van een gedicht.

Slide 10 - Tekstslide

zin: begint met hoofdletter en eindigt met punt/uitroepteken
strofe: soort 'alinea' van een gedicht
versregel: alle woorden die op één regel staan

Slide 11 - Tekstslide