H.4 vragen Mix met meer afbeeldingen

Pruiken en Revoluties
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Pruiken en Revoluties

Slide 1 - Tekstslide

Tot welke stand behoorden de burgers?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
D
Geen van de standen

Slide 2 - Quizvraag

In welk jaar brak de Franse revolutie uit?
A
1629
B
1789
C
1804
D
1555

Slide 3 - Quizvraag

In 1791 werd Frankrijk een constitutionele monarchie. Wat was het meest directe gevolg voor koning Lodewijk XVI?
A
De koning moest vluchten naar Varennes.
B
De koning moest zich houden aan de wet.
C
De koning raakte al zijn rechten kwijt.
D
Lodewijk mocht geen koning meer zijn.

Slide 4 - Quizvraag

Bekijk de prent.

Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.

Slide 5 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Welke naam hoort bij het rode kruisje te staan?

De gebeurtenis vond in Parijs plaats in 1793.
A
Lodewijk XIV
B
Lodewijk XVI
C
Robespierre
D
Rousseau

Slide 6 - Quizvraag

Deze vraag gaat over Napoleon, de alleenheerser.

Op welke manier zorgde Napoleon voor meer gelijkheid in de Franse samenleving?
A
Hij maakte afkomst (waar je vandaan komt) weer belangrijk.
B
Hij maakte opleiding en prestaties minder belangrijk.
C
Hij zorgde ervoor dat iedere Fransman zich met onderwijs kon ontwikkelen.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist

Slide 7 - Quizvraag

De Franse Revolutie was een ....... en een ...... verandering.

Welke twee woorden horen op de stippellijntjes te staan?
A
economische en culturele
B
economische en sociale
C
politieke en culturele
D
politieke en sociale

Slide 8 - Quizvraag

Lees de vier zinnen over de tijd van pruiken en revoluties. Welke zinnen zijn juist?
1 De pruik werd gedragen door rijke en aanzienlijke mannen.
2 Met de pruikentijd wordt de tweede helft van de 18e eeuw bedoeld.
3 Nederland werd economisch ingehaald door Groot-Brittannië en Frankrijk.
4 Westerse landen hadden geen standenmaatschappij in de 18e eeuw.
A
Zin 1 en 3
B
Zin 2, 3 en 4
C
Zin 1 en 2
D
Zin 2 en 3

Slide 9 - Quizvraag

Lees eerst de bron.

Is de schrijver een
verlicht denker?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.

Wie stelt de tweede stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De tweede stand is in de prent niet te zien.

Slide 11 - Quizvraag

In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.

Wie stelt de eerste stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De eerste stand is in de prent niet te vinden.

Slide 12 - Quizvraag

Lees eerst het verhaal van Eise Eisinga.

Dit hoofdstuk gaat onder ander over de Verlichting.

Het verhaal van Eise Eisinga past hier goed bij, want:
A
Eisinga geloofde niets van wat de predikant zei.
B
Eisinga bouwde het zonnestelsel na in zijn woonkamer.
C
Eisinga leefde van 1744-1828 in Friesland.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 13 - Quizvraag

Deze toets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.

Wanneer eindigt dit tijdvak?
A
Rond 1600
B
Rond 1700
C
Rond 1800
D
Rond 1900

Slide 14 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de revolutie in Frankrijk.

1 De derde stand roept zichzelf uit tot de Nationale Vergadering.
2 Een woedende menigte bestormt de Bastille.
3 Frankrijk wordt een constitutionele monarchie.
4 Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen.
5 Koning Lodewijk XVI sterft onder de guillotine.

Zet bovenstaande zinnen in de juiste tijdsvolgorde:
A
4 --> 1 --> 2 --> 3 --> 5
B
4 --> 5 --> 1 --> 3 --> 2
C
2 --> 1 --> 4 --> 5 --> 3
D
2 --> 3 --> 4 --> 1 --> 5

Slide 15 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de pruikentijd in Frankrijk.

In de Franse standenmaatschappij profiteerden de eerste en de tweede stand van de derde stand, omdat:
A
de eerste stand veel belasting betaalde aan de koning.
B
de tweede stand veel belasting betaalde aan de koning.
C
de derde stand veel belasting aan de koning.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 16 - Quizvraag

Hieronder staan enkele zinnen die bij absolute vorsten of bij verlichte denkers horen. Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers?
1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen;
2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters;
3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen;
4. Elke staat moet een grondwet hebben, waarin staat hoe het land wordt geregeerd.
5. Vorsten hebben hun macht gekregen van God.
6. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 4 en 6
B
Zin 1, 3, 4 en 6
C
Zin 2, 3, 4 en 6
D
zin 1, 2, 3 en 5

Slide 17 - Quizvraag

Waar of niet waar:

95% van de bevolking in Frankrijk (in de 18e eeuw) behoorde tot de 3e stand.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Een revolutie is...
A
Wanneer mensen in opstand komen.
B
Grote en snelle verandering.
C
Wanneer je niet tevreden bent met de koning.
D
Alle antwoorden zijn JUIST.

Slide 19 - Quizvraag

De manier van besturen waarbij de koning alle macht heeft?
A
Monarchie
B
Democratie
C
Rechtsstaat
D
Absolutisme

Slide 20 - Quizvraag


→ Hoe heet de plaats waar Napoleon in 1815 werd verslagen door zijn vijanden?

Slide 21 - Open vraag

Bekijk de afbeelding.

Hoe heet dit executie-apparaat, waarbij een vallende bijl het hoofd in een flits van de romp afhakt?


Slide 22 - Open vraag

Deze opdracht gaat over ideeën over slavernij.

Welke zin is ONJUIST?
A
Christenen waren tegenstanders van slavernij, want de Bijbel verbiedt het.
B
De verlichting gaf aanleiding tot de afschaffing van de slavernij.
C
Het abolitionisme streefde naar afschaffing van zowel slavernij als slavenhandel.
D
Geen van de zinnen is onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Bataafse Revolutie in Nederland.

Wat veranderde bij de Bataafse Revolutie in 1795?
A
Er werd een parlement (de Nationale Vergadering) gekozen
B
Willem V vluchtte naar Frankrijk
C
Patriotten keerden terug in Nederland met het Pruisisch leger
D
Patriotten riepen de Bataafse monarchie uit.

Slide 24 - Quizvraag


Je ziet een Franse spotprent uit 1789. Welke uitspraak over de tekening is waar?
Gebruik de bron
A
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat het goed is om de derde stand hard te laten werken.
B
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand wordt uitgebuit door de eerste en de tweede stand.
C
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand lui is en harder zou moeten werken.
D
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand bestaat uit verstandige mensen die anderen voor zich laten werken.

Slide 25 - Quizvraag


Welk onderschrift past bij dit schilderij? Kies het juiste antwoord.
Gebruik de bron
A
In de periode van de terreur kon iedereen het slachtoffer worden van geweld. Franse burgers vluchtten massaal. Overal in Frankrijk was geweld en chaos.
B
In de slag bij Leipzig werd Napoleon verslagen, maar hij kwam terug. Daarom moest hij een tweede keer verslagen worden. Dat gebeurde bij Waterloo, in de winter van 1815. Napoleon verloor uiteindelijk.
C
Toen de Bastille was aangevallen, begon de Franse Revolutie. Niet alleen in Parijs werd gevochten. Overal in het land kwamen groepen mensen in opstand tegen de adel. Daarbij ging het soms hard tegen hard!
D
De aanval op Rusland werd een drama. Napoleon veroverde lege gebieden en verlaten steden. De soldaten moesten terug naar huis lopen. Het vroor enorm hard, er was gebrek aan voedsel en de Russen vielen steeds aan.

Slide 26 - Quizvraag


Dit schilderij, dat de schilder Jan Willem Pieneman in 1813 maakte, is een directe bron. Welk onderschrift past er het best bij? Kies het juiste antwoord.
Gebruik de bron
A
Willem Frederik, de zoon van stadhouder Willem V, komt aan in Scheveningen.
B
Stadhouder Willem V vertrekt naar Engeland. Het gewone volk, bij wie hij erg populair is, zwaait hem uit.
C
Lodewijk Napoleon, die erg populair is bij het volk, gaat een boottochtje maken.
D
Napoleon brengt een bezoek aan ons land. Hij komt aan in Scheveningen en zal per koets naar Amsterdam reizen. Daar zal hij onder andere het stadhuis bezoeken.

Slide 27 - Quizvraag


Tijdens welke van deze vier periodes werd ons land 
de Bataafse Republiek genoemd?
A
Periode 1: de stadhouder, Willem V, heeft de macht.
B
Periode 2: de patriotten hebben de macht, nadat ze de stadhouder verjaagd hebben.
C
Periode 3: Lodewijk Napoleon is koning van ons land, nadat Napoleon de macht van de patriotten afnam.
D
Periode 4: ons land is bezet door de Fransen, nadat Napoleon zijn broer heeft afgezet. Ons land is een provincie van het Franse Rijk.

Slide 28 - Quizvraag


De patriotten vonden het niet goed dat de stadhouder zoveel macht had. Zij vonden dat het volk het voor het zeggen moest hebben. En dan niet alleen de regenten, maar het héle volk. Met wie kun je de patriotten daarom wel vergelijken? Kies het juiste antwoord.
A
Met de Franse koning, want hij wilde ook dat het volk meer macht kreeg.
B
Met de Franse derde stand, die in opstand kwam om meer macht te krijgen.
C
Met de edelen uit de middeleeuwen.
D
Met de Franse edelen, die tegen het absolutisme waren.

Slide 29 - Quizvraag

De ideeën van de Verlichting werden later ingevoerd in de door Frankrijk veroverde gebieden.

Welke ideeën kun je niet in die landen terugvinden?
A
Die landen hebben nu een grondwet.
B
Volken zijn vrij en hebben gelijke rechten.
C
In die landen heeft een vorst alle macht in handen.
D
Het volk heeft inspraak in het bestuur.

Slide 30 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van de verlichting?
A
verdraagzaamheid
B
tolerantie
C
vrijheid van meningsuiting
D
absolutisme

Slide 31 - Quizvraag

De Verlichting was een beweging in de Tijd van Pruiken en Revoluties die aandrong op veranderingen.

Welke veranderingen wilden veel denkers van de Verlichting bereiken?


A
Volgens verlichte denkers hadden vrouwen evenveel rechten als mannen om aan de politiek deel te nemen.
B
Volgens verlichte denkers moest de macht worden gedeeld door adel, geestelijkheid en burgers.
C
Zij wilden dat de rechten van burgers in een grondwet werden vastgelegd en dat de macht beter verdeeld werd.
D
Zij wilden dat er algemeen kiesrecht kwam zodat arbeiders ook een deel van de macht kregen.

Slide 32 - Quizvraag

In 1789 kwam voor het eerst sinds jaren de vergadering van de drie standen voor overleg bijeen in Frankrijk.

Wat was de aanleiding om deze vergadering bijeen te roepen?
A
De koning had grote financiële problemen.
B
De koning had een voorstel voor een nieuwe grondwet.
C
De koning wilde afstand doen van de troon.
D
De koning wilde niet langer absoluut vorst zijn.

Slide 33 - Quizvraag

De vergadering van de Franse Staten-Generaal in 1789 eindigde in ruzie tussen de drie standen.

Hoe ging dit verder?
A
De derde stand besloot nu in opstand te komen en een gevangenis van de koning te bestormen, de Bastille.
B
De derde stand besloot zelf een Nationale Vergadering te beginnen waar alle deelnemers gelijk waren.
C
De koning liet de leiders van de derde stand arresteren, maar toen kwam het volk van Parijs in opstand.
D
De koning probeerde te vluchten maar werd gearresteerd en ter dood gebracht.

Slide 34 - Quizvraag

De Franse Revolutie maakte een einde aan de standenmaatschappij.

Wie hadden het voor het zeggen in deze 'oude maatschappij'?

A
De adel, de rijke burgers en het leger.
B
De kerkleiders, de kapitalisten en de koningsgezinde partijen.
C
De koning, de Kerk en de adel.
D
De kooplieden, de geestelijken en de keizer.

Slide 35 - Quizvraag

Waar of niet waar?
I Sinds de Franse Revolutie is Frankrijk altijd een democratie geweest.
II Na de Franse Revolutie brak er overal in Europa een vergelijkbare revolutie uit.
A
I en II zijn beide waar.
B
I is waar, II is niet waar.
C
I is niet waar, II is waar.
D
I en II zijn beide niet waar.

Slide 36 - Quizvraag

Descartes was een filosoof die bekend werd door de uitspraak: Ik denk, dus ik besta.

Waarom past deze uitspraak zo goed bij de Verlichting?


A
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes een groot vertrouwen had in de kracht van de natuur.
B
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes geloofde in de kracht van het verstand.
C
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes geloofde in de kracht van God de Schepper die alles maakt.
D
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes weinig vertrouwen had in het bestuderen van de Bijbelverhalen.

Slide 37 - Quizvraag