H2 Pruiken & Revoluties §2.1 t/m §2.3 SO

Bij het schoolvak geschiedenis heb je 10 tijdvakken.

Deze toets gaat over tijdvak 7, ook wel tijdvak Pruiken & Revoluties (zie ook plaatje).

Welk kenmerkend aspect hoort bij dit tijdvak?
A
de Reformatie en de splitsing van de christelijke kerk
B
het begin van staatsvorming en centralisatie
C
het streven van vorsten naar absolute macht
D
geen van de genoemde kenmerkende aspecten is juist.
1 / 35
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bij het schoolvak geschiedenis heb je 10 tijdvakken.

Deze toets gaat over tijdvak 7, ook wel tijdvak Pruiken & Revoluties (zie ook plaatje).

Welk kenmerkend aspect hoort bij dit tijdvak?
A
de Reformatie en de splitsing van de christelijke kerk
B
het begin van staatsvorming en centralisatie
C
het streven van vorsten naar absolute macht
D
geen van de genoemde kenmerkende aspecten is juist.

Slide 1 - Quizvraag

Lees de vier zinnen over de tijd van pruiken en revoluties. Welke zinnen zijn juist?
1 De pruik werd gedragen door rijke en aanzienlijke mannen.
2 Met de pruikentijd wordt de tweede helft van de 18e eeuw bedoeld.
3 Nederland werd economisch ingehaald door Groot-Brittannië en Frankrijk.
4 Westerse landen hadden geen standenmaatschappij in de 18e eeuw.
A
Zin 1 en 3
B
Zin 2, 3 en 4
C
Zin 1 en 2
D
Zin 2 en 3

Slide 2 - Quizvraag

Lees eerst de bron.

Is de schrijver een
verlicht denker?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de revolutie in Nederland.

1 De patriotten grijpen in veel steden de macht.
2 De patriotten roepen de Bataafse Republiek uit.
3 De patriotten vallen met het Franse leger Nederland binnen.
4 De patriotten worden verjaagd.

Zet de bovenstaande 4 zinnen in de juiste tijdsvolgorde:


A
1 --> 4 --> 3 --> 2
B
4 --> 1 --> 3 --> 2
C
1 --> 3 --> 4 --> 2
D
4 --> 1 --> 2 --> 3

Slide 4 - Quizvraag

Lees eerst de bron.

Welke zin over de bron is juist?
A
De schrijver roept de bevolking op te streven naar vrijheid zonder hulp van de prins.
B
Uit de bron blijkt de ontevredenheid van de Nederlanders over de economie.
C
De schrijver roept de bevolking op te streven naar vrijheid met hulp van de Staten.
D
De schrijver van de tekst is geen patriot.

Slide 5 - Quizvraag

Bekijk de prent.

Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.

Slide 6 - Quizvraag

In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.

Wie stelt de tweede stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De tweede stand is in de prent niet te zien.

Slide 7 - Quizvraag

In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.

Wie stelt de eerste stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De eerste stand is in de prent niet te vinden.

Slide 8 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de pruikentijd.

Welke zin is juist?
A
Rousseau beweerde dat vorsten hun macht van God hadden gekregen.
B
Verlichte denkers dachten dat zij de maatschappij gingen verbeteren.
C
Het tijdvak Pruiken & Revoluties eindigt rond het jaartal 1700.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 9 - Quizvraag

Sleep de woorden (links) naar de juiste omschrijving (rechts)
mensenrechten
grondrechten
westers
ministers
vastgeleg in een grondwet
rechten voor alle mensen
West-Europees en Noord-Amerikaans
lid van de regering

Slide 10 - Sleepvraag

Deze vraag gaat over de pruikentijd.
Welke zin of welke zinnen zijn juist?
1 Verlichte denkers vonden dat mensen zelf moeten bepalen wat ze geloven.
2 Verlichte denkers waren tegen tolerantie op godsdienstig gebied.
3 Volgens aanhangers van de verlichting was alles wat er gebeurde logisch te verklaren.
4 Vóór de verlichting geloofde bijna iedereen dat God niet meer ingreep in het leven.
A
Zin 1 en 3
B
Alleen zin 4
C
Zin 1, 3 en 4
D
Zin 2 en 3

Slide 11 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Welke naam hoort bij het rode kruisje te staan?

De gebeurtenis vond in Parijs plaats in 1793.
A
Lodewijk XVI
B
Napoleon Bonaparte
C
Robespierre
D
Rousseau

Slide 12 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Hoe heet dit executie-apparaat, waarbij een vallende bijl het hoofd in een flits van de romp afhakt?

(je mag een typfout maken)

Slide 13 - Open vraag

Lees eerst het verhaal van Eise Eisinga.

Dit hoofdstuk gaat onder ander over de Verlichting.

Het verhaal van Eise Eisinga past hier goed bij, want:
A
Eisinga geloofde niets van wat de predikant zei.
B
Eisinga bouwde het zonnestelsel na in zijn woonkamer.
C
Eisinga leefde van 1744-1828 in Friesland.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 14 - Quizvraag

In de bron staan een aantal witte kruisjes. Welke naam hoort steeds bij het witte kruisje te staan?
A
van der Capellen
B
Thorbecke
C
Willem van Oranje
D
Geen van de genoemde namen is juist.

Slide 15 - Quizvraag

Deze toets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.

Wanneer eindigt dit tijdvak?
A
Rond 1600
B
Rond 1700
C
Rond 1800
D
Rond 1900

Slide 16 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de revolutie in Frankrijk.

1 De derde stand roept zichzelf uit tot de Nationale Vergadering.
2 Een woedende menigte bestormt de Bastille.
3 Frankrijk wordt een constitutionele monarchie.
4 Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen.
5 Koning Lodewijk XVI sterft onder de guillotine.

Zet bovenstaande zinnen in de juiste tijdsvolgorde:
A
4 --> 1 --> 2 --> 3 --> 5
B
4 --> 5 --> 1 --> 3 --> 2
C
2 --> 1 --> 4 --> 5 --> 3
D
2 --> 3 --> 4 --> 1 --> 5

Slide 17 - Quizvraag

Lees eerst de bron.

Deze toets gaat onder andere over het streven naar grondrechten en naar politieke invloed van de burgerij in de Franse Revolutie.
Het verhaal van Napoleon past hier goed bij, want:
A
Napoleon werd heel populair bij de soldaten en het volk.
B
Napoleon werd na zijn jeugd opgeleid tot militair op het eiland Corsica.
C
Napoleon werd verbannen naar het piepkleine eilandje Sint Helena, nadat hij de Slag bij Waterloo had verloren.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 18 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Revolutie in Nederland.

1 Patriotten willen de democratische ideeën van de verlichting in Nederland doorvoeren.
2 Nederland wordt een provincie van Frankrijk.
3 Nederland wordt een eenheidsstaat.
4 Het Franse leger trekt Nederland binnen.
5 De patriotten worden uit Nederland verjaagd.

Zet bovenstaande zinnen in de juiste tijdsvolgorde:

A
1 --> 5 --> 4 --> 3 --> 2
B
5 --> 1 --> 2 --> 4 --> 3
C
3 --> 1 --> 4 --> 2 --> 5
D
4 --> 3 --> 1 --> 5 --> 2

Slide 19 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de revolutie in Nederland.

De bron gaat over Nederland in de jaren:
A
1787-1795.
B
1795-1806.
C
1806-1810.
D
1810-1813.

Slide 20 - Quizvraag

Lees eerst de bron.

Welk ideaal van de patriotten wordt in deze tekst verwoord?
A
Het volk moet zelf kunnen bepalen hoe en door wie zij geregeerd worden.
B
In een grondwet moeten vrijheid, gelijkheid en democratie voor het hele volk worden vastgelegd.
C
De macht van de stadhouder moet in een grondwet worden vastgelegd.
D
Het volk moet in opstand komen tegen de stadhouder en de regenten.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin over Frankrijk in de 18e eeuw is juist?

A
De Franse maatschappij was verdeeld in twee standen.
B
Frankrijk was rijker dan Nederland en Groot-Brittannië.
C
In de pruikentijd droegen alle Fransen een pruik.
D
In Frankrijk hadden adel en geestelijkheid voorrechten.

Slide 22 - Quizvraag

In 1791 werd Frankrijk een ........... monarchie.
A
constitutionele
B
revolutionaire
C
republikeinse
D
koninklijke

Slide 23 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over continuïteit tussen Frankrijk voor en na de Franse Revolutie.
Welke twee zinnen gaan over continuïteit ten opzichte van Frankrijk vóór 1789?

1. Napoleon was een alleenheerser met absolute macht.
2. Onder Napoleon hadden alle Fransen dezelfde rechten en plichten.
3. Tijdens de constitutionele monarchie moest de koning zich houden aan de grondwet.
4. Tijdens de Franse republiek hadden alle rijke burgers kiesrecht.



A
Zin 1 en 4
B
Zin 1 en 2
C
Zin 2 en 3
D
Zin 3 en 4

Slide 24 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over de Franse republiek in de 18e eeuw.

Welke zin over de Franse republiek in de 18e eeuw is juist?

A
De democratische revolutie in Frankrijk was een groot succes.
B
De revolutionairen vochten tegen gelijke rechten voor iedereen.
C
Fanatieke revolutionairen veroordeelden andersdenkenden tot de guillotine.
D
Lodewijk XVI verloor na 1792 zijn absolute macht, maar bleef staatshoofd.

Slide 25 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over de Franse tijd in Nederland.

Welke zin over de Franse tijd is juist?
A
Na de Franse tijd kwam een eind aan alle maatregelen die in die periode in Nederland waren ingevoerd.
B
Napoleon maakte een eind aan de democratie en maakte van Nederland een koninkrijk en later een deel van Frankrijk.
C
Het decimale stelsel, in gebruik bij meten en wegen en het tellen van geld, was al vóór de Franse tijd in Nederland ingevoerd.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 26 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over de schrijver van het pamflet Aan het volk van Nederland.

Met welk onderwerp kun je Van der Capellen in verband brengen?

A
de vorming van een eenheidsstaat
B
het streven naar absolute macht
C
het streven naar democratische revoluties
D
geen van de genoemde onderwerpen is juist.

Slide 27 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over een spotvers uit 1787 (over de revolutie in Nederland).

Lees eerst de spotvers.

Welke zin is juist?
A
De schrijver van het spotvers vindt het goed dat de patriotten in opstand kwamen.
B
Het spotvers werd geschreven door een aanhanger van de verlichting.
C
Voor de schrijver is vertrouwen in het Huis van Oranje een belangrijke waarde.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 28 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de pruikentijd in Frankrijk.

In de Franse standenmaatschappij profiteerden de eerste en de tweede stand van de derde stand, omdat:
A
de eerste stand veel belasting betaalde aan de koning.
B
de tweede stand veel belasting betaalde aan de koning.
C
de derde stand veel belasting aan de koning.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 29 - Quizvraag

Hieronder staan enkele zinnen die bij absolute vorsten of bij verlichte denkers horen. Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers?
1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen;
2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters;
3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen;
4. Elke staat moet een grondwet hebben, waarin staat hoe het land wordt geregeerd.
5. Vorsten hebben hun macht gekregen van God.
6. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 4 en 5
B
Zin 1, 3, 4 en 6
C
Zin 2, 3, 4 en 6
D
zin 1, 2, 3 en 5

Slide 30 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.
1. Duizenden edelen en geestelijken werden vermoord;
2. In heel Frankrijk kwamen boeren en burgers in opstand tegen koning, adel en geestelijkheid;
3. In Parijs ging het gerucht dat koning Lodewijk XVI het leger wilde inzetten tegen het volk;
4. Op 14 julie bestormde een woedende menigte de Bastille (zie afbeelding).
Wat is de juiste tijdsvolgorde van bovenstaande 4 feiten?
A
3 --> 4 --> 2 --> 1
B
3 --> 4 --> 1 --> 2
C
3 --> 2 --> 4 --> 1
D
3 --> 2 --> 1 --> 4

Slide 31 - Quizvraag

Deze vraag gaat over Napoleon, de alleenheerser.

Op welke manier zorgde Napoleon voor meer gelijkheid in de Franse samenleving?
A
Hij maakte afkomst (waar je vandaan komt) weer belangrijk.
B
Hij maakte opleiding en prestaties minder belangrijk.
C
Hij zorgde ervoor dat iedere Fransman zich met onderwijs kon ontwikkelen.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist

Slide 32 - Quizvraag

De Franse Revolutie was een ....... en een ...... verandering.

Welke twee woorden horen op de stippellijntjes te staan?
A
economische en culturele
B
economische en sociale
C
politieke en culturele
D
politieke en sociale

Slide 33 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Bataafse Revolutie in Nederland.

Wat veranderde bij de Bataafse Revolutie in 1795?
A
Er werd een parlement (de Nationale Vergadering) gekozen
B
Willem V vluchtte naar Frankrijk
C
Patriotten keerden terug in Nederland met het Pruisisch leger
D
Patriotten riepen de Bataafse monarchie uit.

Slide 34 - Quizvraag

Zet onderstaande feit over de revolutie in Nederland in de juiste tijdsvolgorde:
1. Belangrijke veranderingen uit de Franse tijd blijven bestaan.
2. De patriotten maken van Nederland een democratie en een eenheidsstaat: de Bataafse Republiek.
3. De patriotten keren terug met het Franse leger (1795).
4. De patriotten worden verjaagd (1787).
5. Napoleon maakt van Nederland een koninkrijk en later een provincie
6. Napoleon maakt een eind aan de democratie.
7. Patriotten grijpen in veel steden in Nederland de macht om de democratische ideeën van de Verlichting door te voeren (vanaf 1784).
A
7 --> 4 --> 3 --> 2 --> 6 --> 5 --> 1
B
6 --> 7 --> 4 --> 3 --> 1 --> 5 --> 2
C
7 --> 4 --> 5 --> 2 --> 6 --> 3 --> 1
D
2 --> 4 --> 3 --> 5 --> 6 --> 1 --> 7

Slide 35 - Quizvraag