1h (25-05-2020)

Halloooo 1h!!
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Halloooo 1h!!

Slide 1 - Tekstslide

Hausaufgaben für heute
S22: A1 = Redemittel, Sprachfertigkeit

S23
Aufgabe 1  = Hörfertigkeit  
Aufgabe 2 en 3 = Grammatik, bezittelijke voornaamwoorden
Aufgabe 4 = Hörfertigkeit 

Slide 2 - Tekstslide

Lernziele
Für heute:

  • A1: Sätze Redemittel Schreib/Sprachfertigkeit
  • Grammatik Wiederholung bezittelijke voornaamwoorden
  • Grammatik regelmatige werkwoorden, stam -d of -t/ s-klank
  • Quiz: Grammatik

Slide 3 - Tekstslide

Übung A1, Seite 104
Geef antwoord in het Duits

  • Habt ihr ein Etagenwohnung oder ein Haus?
  • Ich habe ein Haus.

Slide 4 - Tekstslide

Übung A1, Seite 104
Geef antwoord in het Duits

  • Wie viele Zimmer hat deine Wohnung?
  • Meine Wohnung hat zehn Zimmer.

Slide 5 - Tekstslide

Übung A1, Seite 104
Geef antwoord in het Duits

  • Wie sieht dein Zimmer aus?
  • Ich habe viele Möbel, ein Sofa und ein Schrank.


Slide 6 - Tekstslide

Übung A1, Seite 104
Geef antwoord in het Duits

  • Möchtest du später auch in so einer Wohnung/ in so einer Haus wohnen?
  • Ja, das möchte ich gerne.
  • Nein, ich möchte irgendwo anders wohnen.

Slide 7 - Tekstslide

De bezittelijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden: geven een relatie aan met een persoon of bezit
  • voorbeelden: mijn, jouw, uw, zijn, haar etc.
  • mijn = mein, jouw = dein, uw = Ihr, zijn = sein


Slide 8 - Tekstslide

vertaling van de bezittelijke voornaamwoorden
mijn                mein-
jouw               dein-
zijn                  sein-
haar                ihr-
ons, onze     unser-
jullie               euer-
hun                 ihr-
uw                   Ihr-
geen               kein-

Slide 9 - Tekstslide

vervoegen van de bezittelijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden hebben dezelfde vervoeging als lidwoorden van de ein-Gruppe
 
m
v
o
mv
+1
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder

Slide 10 - Tekstslide

vervoegen
het geslacht van de zelfstandige naamwoorden is heel belangrijk voor de vervoeging van de bez. vnw. , zie hieronder

  • ein Freund, mannelijk  dus mein Freund
  • eine Freundin, vrouwelijk, dus meine Feundin
  • ein Haus, onzijdig, dus mein Haus
  • keine Freunde, meervoud, dus meine Freunde

Slide 11 - Tekstslide

Uitzonderingen
  • als bezittelijk vnw. ihr kan zowel "haar" als "hun" betekenen 

  • ihr Vater = haar vader of hun vader

  • Met een hoofdletter betekent het uw. 

  • Ihr Vater = uw vader




Slide 12 - Tekstslide

uitzonderingen
  • ihr betekent als persoonlijk voornaamwoord "jullie"

  • jullie zijn  = ihr seid

Slide 13 - Tekstslide

uitzonderingen
  • Als er na euer en -e in de uitgang komt, vervalt de laatste -e

  • euer Haus   =     jullie huis

  • eure Freunde    =    jullie vrienden

Slide 14 - Tekstslide

Grammatik: regelmatige werkwoorden
Schritt 24: Seite 110

  • Regelmatige werkwoorden met in de stam een -d of -t klank

  • voorbeeld melden

Slide 15 - Tekstslide

voorbeeld melden
  • melden: stam is meld-

  • uitgang bij du is -st

  • uitspraak moeilijkheden, daarom een extra -e

  • du meldest

Slide 16 - Tekstslide

melden
Naast du, ook een extra -e bij er/sie/es en ihr
ich 
melde
du
meldest
er/sie/es
meldet
wir
melden
ihr
meldet
Sie/sie
melden

Slide 17 - Tekstslide

andere voorbeelden
Hetzelfde geldt ook voor arbeiten (stam arbeit-) 
ich
arbeit     -e
du
arbeit     -est
er/sie/es
arbeit     -et
wir
arbeit     -en
ihr
arbeit      -et
Sie/sie
arbeit      -en

Slide 18 - Tekstslide

Grammatik
  • bij woorden met een s-klank komt er bij du geen -e in de uitgang.

voorbeelden 
  • heißen: stam = heiß-,  du heißt
  • reisen: stam = reis-, du reist
  • tanzen: stam = tanz-, du tanzt

Slide 19 - Tekstslide

Grammatik quiz
Meld je aan met de code die in beeld staat

Geef antwoord op de volgende vragen

Slide 20 - Tekstslide

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?

Slide 21 - Open vraag

Als je een bezittelijk voornaamwoord wil gaan maken, welk groep moet je dan goed kennen?
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 22 - Quizvraag

Welke vertaling heeft "ihr"
A
zij en haar
B
haar en hun
C
jij en hij
D
jullie en zij

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de vertaling van "euer"
A
ik
B
hij
C
jullie
D
hen

Slide 24 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij een s klank. Welke persoonlijke voornaamwoorden veranderen?
A
du krijgt alleen een -t in de uitgang
B
er/sie en es krijgen een -t in de uitgang
C
ihr krijgt een -t in de uitgang
D
u krijgt een -t in de uitgang

Slide 25 - Quizvraag

Wat gebeurt er met "euer" als er een -e in de vervoeging staat.
A
vervalt de -e voor de r dus eure
B
komt er een extra -e bij dus eueere
C
dan blijft het hetzelfde dus euere

Slide 26 - Quizvraag

"Jij werkt", hoe vertaal je dat?
du................
A
du arbeitst
B
du arbeitest
C
du arbeitet
D
du arbeist

Slide 27 - Quizvraag

Wohnung (woning) is vrouwelijk.
Hoe vertaal je "uw woning"?
A
eure Wohnung
B
deine Wohnung
C
Ihre Wohnung
D
meine Wohnung

Slide 28 - Quizvraag

Hond is mannelijk, dus "ein Hund".
Hoe vertaal je "jouw hond"
A
dein Hund
B
Ihre Hund
C
deiner Hund
D
deine Hund

Slide 29 - Quizvraag

Hoe vertaal je "hij heet"
A
er heißst
B
er heißt
C
er heißest
D
er hieß

Slide 30 - Quizvraag

wat betekent "ihr" als persoonlijk voornaamwoord
A
jij
B
u
C
jullie
D
ik

Slide 31 - Quizvraag

Wiederholung Lernziele
Heute:

  • A1: Sätze Redemittel Schreib/Sprachfertigkeit 
  • Grammatik Wiederholung bezittelijke voornaamwoorden 
  • Grammatik regelmatige werkwoorden, stam -d of -t/ s-klank 
  • Quiz: Grammatik

Slide 32 - Tekstslide

Hausaufgaben
Voor de volgende keer:

Schritt 23: Aufgabe 5, 6 und 7

Schritt 24: Aufgabe 2, 3 und 4

Slide 33 - Tekstslide

Bis zum nächsten Mal

Slide 34 - Tekstslide