*Formuleren H5 VWO 1

Formuleren hoofdstuk 5

- De trappen van vergelijking

- als en dan

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Formuleren hoofdstuk 5

- De trappen van vergelijking

- als en dan

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

- Je kent de trappen van vergelijking

- Je kunt de diverse regels voor het gebruik van de trappen van vergelijking toepassen

- Je weet wanneer je 'als of 'dan' in een zin moet gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

De trappen van vergelijking

We kennen drie trappen van vergelijking:

- stellende trap

- vergrotende trap

- overtreffende trap

leuk - leuker - leukst

Slide 3 - Tekstslide

Vul aan:
mooi

Slide 4 - Open vraag

Vul aan:
groot

Slide 5 - Open vraag

Vul aan:
enthousiast

Slide 6 - Open vraag

Vul aan:
Weinig

Slide 7 - Open vraag

De regels

De meeste woorden krijgen:

- bij de vergrotende trap - er

- bij de overtreffende trap - st

Slide 8 - Tekstslide

Uitzonderingen

- Een woord dat op -r eindigt, krijgt in de vergrotende trap -der

- Een woord dat op -s eindigt, krijgt in de overtreffende trap alleen een -t

- een woord dat op -st eindigt, krijgt en de overtreffende trap geen st, maar meest ervoor

- er zijn ook woorden die helemaal afwijken: goed, beter, best

Slide 9 - Tekstslide

als of dan?
Zij is echt veel slimmer dan/als ik.
A
dan
B
als

Slide 10 - Quizvraag

als of dan?
Mevrouw de Vries heeft meer geduld dan/als meneer Jansen.
A
dan
B
als

Slide 11 - Quizvraag

Als of dan?
Ik vind voetbal net zo leuk als/dan basketbal.

A
dan
B
als

Slide 12 - Quizvraag

Kies uit als of dan.
Mijn tas is zwaarder als/dan die van jou.


A
als
B
dan

Slide 13 - Quizvraag

Kies uit 'ik' of 'mij'
Hij maakt de toets beter dan ...
A
ik
B
mij

Slide 14 - Quizvraag

Vul in: als of dan?

Jij hebt veel meer tijd ….. ik/mij.
A
als ik
B
dan ik
C
als mij
D
dan mij

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Regels als/dan

- Je gebruikt als bij de stellende trap.

Vb: Hij is even lang als ik (ben)

- Je gebruikt dan na de vergrotende trap

Hij is langer dan ik (ben)

Slide 17 - Tekstslide

Regels ik of mij, jij of jou, hij of hem, zij of haar, wij of ons, zij of hen of hun

Door de zin langer te maken weet je welk woord je precies in moet vullen.

vb: Niels is net zo slim als zij (is), maar slimmer dan ik (ben)

Fout: Niels is net zo slim als haar (is), maar slimmer dan mij (ben)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Opdracht
Maak nu formuleren van hoofdstuk 5 (kijk vooral extra goed naar opdracht 2 en 5)

Al klaar? Maak online extra opdrachten! 

Slide 20 - Tekstslide