2.2-Cellen

H2: Cel en leven
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H2: Cel en leven

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht tijdens bestuderen LessonUp
Maak tijdens het bestuderen van de LessonUP een samenvattend schema van de celorganellen.
Zie onderstaand voorbeeld, neem dit voorbeeld over in je schrift en maak af voor alle andere organellen.
Aan het eind van de LessonUp moet je een foto van je schema uploaden.

Slide 2 - Tekstslide

Doel en begrippen 2.2
2.2 Cellen
- Je benoemt celorganellen en je wijst deze aan in afbeeldingen of in modellen.
- Je benoemt de functies van de celorganellen én je legt a.d.h.v. verschillen in het aantal celorganellen uit wat verschillen in functies van cellen zijn (en andersom).
- Je beschrijft kenmerken van dierlijke en plantaardige cellen en van schimmels en bacteriën en kunt zo cellen herkennen.
- Je licht toe wat het verschil is tussen heterotrofe en autotrofe organismen, wat daarbij de rol van fotosynthese is en hoe je dat aan hun cel(organellen) kunt zien.

Slide 3 - Tekstslide

Vier rijken - celkenmerken

Slide 4 - Tekstslide

Vier rijken - celkenmerken
Autotroof: maakt eigen voedingsstoffen
Heterotroof: voedingsstoffen uit andere organismen

Slide 5 - Tekstslide

Vier rijken - celkenmerken
Prokaryoot: zonder celkern
Eukaryoot: met celkern

Slide 6 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
celmembraan:
begrenzing van de cel, regelt wat er in- en uit gaat (par3)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
grondplasma:
waterige inhoud van de cel.

cytoplasma: inhoud van de cel inclusief  organellen

Slide 9 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
celkern:
bevat het erfelijk materiaal (DNA) in de vorm van chromosomen (2.4)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
ribosoom:
bestaat uit RNA en eiwitten, zijn betrokken bij het maken van nieuwe eiwitten (par4)

Slide 12 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
mitochondrium:
energiecentrale van de cel: hier wordt glucose afgebroken mbv O2, dit levert energie op (in de vorm van ATP) en CO2

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
endoplasmatisch reticulum:
transportstelsel van membranen (par4)
ruw: ribosomen aan de buitenkant
glad: geen ribosomen aan de buitenkant 

Slide 15 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
golgisysteem:
transportstelsel dat eiwitten bewerkt en blaasjes afsnoert zoals lysosomen/ transportblaasjes (par4)

Slide 16 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
lysosoom:
blaasje omgeven door een membraan waar enzymen in zitten (eiwitten die dingen kunnen afbreken zoals organellen)

Slide 17 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
transportblaasje:
blaasje met verpakte eiwitten

Slide 18 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
centrosoom:
bestaat uit twee centriolen. Speelt een rol bij de celdeling, oriënteren en scheiden van het erfelijk materiaal (2.5). 

Slide 19 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
celskelet:
geeft stevigheid aan de cel en richting aan transportprocessen.

Slide 20 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
celmembraan ✔
celkern ✔
kernlichaampje ✔
kernmembraan ✔
chromosoom ✔
ribosoom ✔
mitochondrium ✔


glad er ✔
ruw er ✔
golgi-systeem ✔
lysosoom ✔
tranportblaasje ✔
celskelet ✔
centrosoom X

Slide 21 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
Celwand: extracellulaire laag, gemaakt van cellulose of lignine (houtstof).
Geeft de plantencel vorm en stevigheid.

Slide 22 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)

Slide 23 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
(centrale) vacuole:
grote blaas met water en opgeloste stoffen (soms kleurstoffen, bijv paars)

Slide 24 - Tekstslide

Turgor - stevigheid plantencel

Slide 25 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
bladgroenkorrels/ chloroplasten: hier vindt fotosynthese plaats (aanmaak van glucose met water en CO2).
Groene plastide.

Slide 26 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
andere plastiden: amyloplasten: opslag zetmeel
chromoplasten: kleurstofkorrels (geel - rood)

Slide 27 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
Plastiden kunnen in het leven van een plant veranderen van de een naar de ander


Van chloroplast naar chromoplast

Slide 28 - Tekstslide

Bacteriecel
- Prokaryoot
- Cirkelvormig DNA
- Cirkelvormige plasmiden
- Zowel autotroof als heterotroof

Slide 29 - Tekstslide

Bacteriecel
Celwand - stevigheid
Cytoplasma - stroperige vloeistof waar celorganellen in liggen
Celmembraan - bepaalt welke stoffen de cel in en uit gaan
Geen celkern; wel DNA
Soms een zweepstaart

Slide 30 - Tekstslide

Bacteriecellen
Flagellen: zweepharen, voor voortbeweging

Slide 31 - Tekstslide

Bacteriecellen 
DNA:
Cirkelvormig DNA vrij in het cytoplasma. Geen celkern! (prokaryoot)

Slide 32 - Tekstslide

Bacteriecellen
Plasmide:
klein cirkelvormig DNA molecuul, kan uitgewisseld worden met andere bacterie

Slide 33 - Tekstslide

Schimmelcel
  1. Celwand
  2. Cytoplasma
  3. Celkern
  4. Vacuole
  5. Celmembraan
GEEN bladgroenkorrels 

Slide 34 - Tekstslide

Vier rijken
(en de celkenmerken)
Niet alle celonderdelen die we besproken hebben komen voor bij alle organismen. Als we naar het aanwezig zijn van de verschillende celonderdelen kijken, kunnen we vier grote groepen onderscheiden. We noemen dit de rijken.
Cellen van dieren hebben geen celwanden en geen bladgroenkorrels.
Cellen van bacteriën hebben nooit een celkern.
cellen van planten en schimmels hebben een celkern en een celwand. Het verschil is dat schimmels nooit bladgroen bezitten.

Slide 35 - Tekstslide

Welke cel is geen eukaryoot?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 36 - Quizvraag

de definitie voor autotroof is
A
zelfvoedend
B
kan uit organische stoffen organische stoffen maken
C
kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
D
anders voedend

Slide 37 - Quizvraag

Een eukaryoot: Wat is waar?
A
Is klein ten opzichte van een prokaryoot
B
Heeft altijd een celwand
C
Bevat complexe celstructuren, zoals een celkern
D
Het DNA ligt los in de cel

Slide 38 - Quizvraag

Leg uit hoe en waarvoor de vacuole en de celwand in een plantaardige cel samenwerken

Slide 39 - Open vraag

Leg uit hoe je aan een plantencel kunt zien dat deze autotroof is.

Slide 40 - Open vraag

Lever foto's in van je samenvattende schema van de celorganellen en hun functie

Slide 41 - Open vraag

Zelfreflectie
Vind je de celorganellen en hun functies nog lastig? 
Of had je veel vragen fout?
Bekijk dan nog het filmpje op de volgende dia.
Ben je klaar? Maak dan het huiswerk van 2.2
De docent geeft aan wanneer de LessonUp besproken gaat worden.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video