Rekenvaardigheden

Vandaag
We gaan beginnen met de rekenvaardigheden, deze maken we met z'n allen.

De opgaven die niet af zijn worden huiswerk

Zorg dat je je aantekeningenschrift met het tabel en de formules erbij houdt!
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
naskMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
We gaan beginnen met de rekenvaardigheden, deze maken we met z'n allen.

De opgaven die niet af zijn worden huiswerk

Zorg dat je je aantekeningenschrift met het tabel en de formules erbij houdt!

Slide 1 - Tekstslide

Opgave 1
Een oven is aangesloten op 230 V. Door de oven gaat een stroom van 10 A.
Bereken de weerstand van de oven.

  • 1. U = 230 V & I = 10 A
  • 2. R = ?
  • 3. R = U : I
  • 4. R = 230 : 10 = 23
  • 5. De weerstand van de oven is 23 Ohm

Je mag spanning (U), stroomsterkte (I) en weerstand (R) ook helemaal uitschrijven, dit kost je alleen meer tijd, maar beide is goed

Slide 2 - Tekstslide

opgave 2
Bereken de weerstand van een föhn, die is aangesloten op een spanning van 230 V. De stroomsterkte door de föhn is 3,5 A.













  • 1. U = 230 V & I = 3,5 A
  • 2. R = ?
  • 3. R = U : I
  • 4. R = 230 : 3,5 = 65,7
  • 5. De weerstand is 65,7 Ω

Slide 3 - Tekstslide

opgave 3












Een koffiezetter is aangesloten op 230 V. Door de koffiezetter gaat een stroom van 4,5 A.
Bereken de weerstand van de koffiezetter.

  • 1. U = 230 V & I = 4,5 A
  • 2. R = ?
  • 3. R = U : I
  • 4. R = 230 : 4,5 = 51,1
  • 5. De weerstand is 51,1 Ω

Slide 4 - Tekstslide

opgave 4












Door een koffiezetter gaat een stroom van 9 A. De weerstand van de koffiezetter is 25 Ω.
Bereken de spanning waarop je de koffiezetter moet aansluiten.

  • 1. I = 9 A V & R = 25 Ω
  • 2. U = ?
  • 3. R = U : I --> U = R x I
  • 4. U = 25 x 9 = 225
  • 5. De spanning is 225 V

Slide 5 - Tekstslide

opgave 5












Een apparaat heeft een weerstand van 45 Ω. Er gaat een stroom van 0,2 A door.
Bereken de spanning waarop je het apparaat moet aansluiten.

  • 1. I = 0,2 A V & R = 45 Ω
  • 2. U = ?
  • 3. R = U : I --> U = R x I
  • 4. U = 45 x 0,2 = 9
  • 5. De spanning is 9 V

Slide 6 - Tekstslide

opgave 6












Een wasmachine is aangesloten op een spanning van 230 V. De stroomsterkte door de wasmachine is 11 A.
Bereken het vermogen van de wasmachine.

  • 1. I = 11 A V & U = 230 V
  • 2. P = ?
  • 3. P = U x I 
  • 4. P = 230 x 11 = 2530
  • 5. Het vermogen is 2530 W

Slide 7 - Tekstslide

opgave 7












Een waterkoker is aangesloten op 230 V. Door de waterkoker gaat een stroom van 4,5 A.
Bereken de weerstand van de waterkoker.

  • 1. I = 4,5 A V & U = 230 V
  • 2. P = ?
  • 3. P = U x I 
  • 4. P = 230 x 4,5 = 1035
  • 5. Het vermogen is 1035 W

Slide 8 - Tekstslide

opgave 7












Een elektrische kachel van 3000 W is aangesloten op 230 V. De kachel staat 2,5 uur aan.
Bereken het energiegebruik van de elektrische kachel.

  • 1. P = 3000 W = 3 kW, t = 2,5 & U = 230 V
  • 2. E = ?
  • 3. E = P x t
  • 4. E = 3 x 2,5 = 7,5
  • 5. Het energieverbruik is 7,5 kWh

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk
Rekenvaardigheden

Volgende les meenemen:
Boek, binas, pen, rekenmachine & aantekeningenschrift

Een ding vergeten = materiaal vergeten in magsieter

Slide 10 - Tekstslide