In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Interpunctie
Slide 1 - Tekstslide
Na deze les:
-Weet je weer wat de belangrijkste regels rond interpunctie zijn.
-Kun je de regels correct toepassen in zinnen.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Interpunctie
Leestekens - interpunctie dus - helpen een lezer door een tekst heen. Ze verduidelijken het verband tussen de delen van een zin én ze voorkomen verkeerd lezen.
Slide 4 - Tekstslide
Beletselteken ...
Het beletselteken wordt gebruikt...
bijvoorbeeld
De opsomming is niet af
In feestwinkels verkopen ze van alles: ballonnen, slingers, pruiken …
De zin wordt onderbroken
Ik vroeg hem: “Vind je het goed dat …” Maar hij liet me niet eens uitpraten
Er is twijfel
Ja, maar … is dat wel zo?
Een gedachtegang wordt niet afgemaakt
Wat ik dáár toen allemaal heb gezien …
Er wordt spanning gesuggereerd
Maar wat hij toen deed ...
Slide 5 - Tekstslide
Gedachtestreepje -
Het gedachtestreepje legt vaak extra nadruk op wat ertussen staat.
Je gebruikt een gedachtestreepje...
bijvoorbeeld
De zin wordt plots onderbroken om een plotse gedachte tussen te voegen.
Toen hij tevergeefs om salarisverhoging vroeg − en dat niet voor het eerst − diende hij zijn ontslag in.
Slide 6 - Tekstslide
Puntkomma
Wordt niet zo vaak gebruikt. Je kan er ook een punt tussen plaatsen.
Tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen (= twee correcte zinnen los van elkaar)
Mijn oudste broer wil de Matterhorn beklimmen; dat lijkt me een gevaarlijke onderneming.
Als afsluiting van onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt.
De dingen die nog op mijn bucketlist staan:
- rondtrekken door Azië;
- lopen over de Chinese muur;
- zwemmen met orka's;
- feesten in Miami;
- tachtig boeken lezen;
- kanoën met krokodillen.
Slide 7 - Tekstslide
Puntkomma
Betekenis:
- tussen een punt en een komma
Vervangen door:
punt --> langere pauze bij
komma --> kortere pauze b
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Komma
De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
Voor of na een naam, aanhef of
uitroep aan het eind van de zin schrijf je een komma.
Remco, let eens even op!
Let eens op, Piet!
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
Tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.
Slide 10 - Tekstslide
Aanhalingstekens
bijzondere betekenis aan woorden geven
Ook Maya was bij de 'gelukkigen'. Ze mocht helpen omruimen.
directe rede:
woorden letterlijk weergeven
= citaat
'Ik hou van jou', zei Romeo tegen Julia
Slide 11 - Tekstslide
Beginaanhaling
Het citaat begint met een hoofdletter
Het punt valt weg (vraagteken en uitroepteken blijft staan) en wordt vervangen door een komma. Deze komma valt buiten de aanhalingstekens.
Bv. "Ik drink melk, jij ook?" vraagt opa.
"Geef mij maar een cola", zegt William.
"Nu!" brult Kya.
Slide 12 - Tekstslide
Eindaanhaling
Voor het citaat zet je een dubbel punt.
Het citaat begint met een hoofdletter.
Het leesteken valt binnen de aanhalingstekens.
Bv. Suana roept kwaad: "Ben je gek geworden?"
Nathan fluistert: "Dat is de jeugd van tegenwoordig."
Slide 13 - Tekstslide
Onderbroken aanhaling
Het citaat begint met een hoofdletter
De onderbreking staat steeds tussen komma’s
De eerste komma staat binnen de aanhalingstekens als ze bij de aanhaling hoort.
De eerste komma staat bij de onderbreking als ze niet bij de aanhaling hoort.
Bv. "Jaja," mompelt Ali, "ik kom!" Ali mompelt: 'Jaja, ik kom.'
"Vanavond", roept moeder, "ga je vroeg naar bed!" Moeder roept: 'Vanavond ga je vroeg naar bed!'
Slide 14 - Tekstslide
Wat is de functie van een beletselteken?
A
Aangeven dat er iets is weggelaten in een zin.
B
Aangeven dat er iets is toegevoegd aan de zin.
C
Aangeven dat de zin stopt.
D
Aangeven dat de zin begint.
Slide 15 - Quizvraag
Hoeveel puntjes heeft een beletselteken?
A
Vijf
B
Drie
C
Twee
D
Vier
Slide 16 - Quizvraag
Welke zin gebruikt het beletselteken correct in een opsomming?
A
We kunnen kiezen uit rood, groen, blauw, ..., enz.
B
We kunnen kiezen uit rood, groen, blauw, geel, ...
C
We kunnen kiezen uit rood, groen, blauw, geel, ..., enz.
D
We kunnen kiezen uit rood, groen, blauw, ..., geel.
Slide 17 - Quizvraag
Waar moet een komma geplaatst worden in deze zin:
A
Het regent, bah.
B
Het regent, bah,
C
Het regent bah.
D
Het regent bah,
Slide 18 - Quizvraag
Waar moet een komma geplaatst worden in deze zin:
A
Jan wil jij de tafel dekken?
B
Jan wil jij de tafel, dekken?
C
Jan wil jij, de tafel dekken?
D
Jan, wil jij de tafel dekken?
Slide 19 - Quizvraag
Maak nu van deze zin een beginaanhaling: mevrouw Van Derbeke zei ga je mee naar het concert van Herman Van Veen?