H4 Grammatica woordsoorten - tussenwerpsels

BAM!  H4 Tussenwerpsels
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

BAM!  H4 Tussenwerpsels

Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten: H1. betrekkelijk voornaamwoord, H2. onbepaald voornaamwoord, H3. wederkerend voornaamwoord en wederkerig voornaamwoord
- Je leert een overtuigende presentatie beoordelen. Je kan de argumentatie in een overtuigende tekst op aanvaardbaarheid beoordelen én verbale en non-verbale aspecten tijdens een overtuigende presentatie beoordelen.
Uitleg tussenwerpsels
Voorbeelden tussenwerpsels
Ouizoefeningen
Nederlands H4 Grammatica, blz. 126-127
Startopdracht 
Opdracht 1-2-3-4

Hoe ging het? 

Slide 2 - Tekstslide

H4 Grammatica woordsoorten - tussenwerpsels
Tussenwerpsels zijn uitroepen. 
(afgekort TW)
hè, oef, shit, klats, piefpafpoef, oei, auwie
Naar betekenis kun je de tussenwerpsels indelen in 4 groepen woorden: 

Slide 3 - Tekstslide

4 groepen tussenwerpsels
1) tussenwerpsels van bevestiging en ontkenning
ja, jaja, jawel, nee, nope, yes

Slide 4 - Tekstslide

4 groepen tussenwerpsels
2) tussenwerpsels van emoties
(van verbazing, schrik, pijn)
au, ach, hoera, bah, foei, hèhè, oei

Slide 5 - Tekstslide

4 groepen tussenwerpsels
3) tussenwerpsels van sociaal contact
hoi, houdoe, goedeavond, halt, pardon

Slide 6 - Tekstslide

4 groepen tussenwerpsels
4) tussenwerpsels van klanknabootsing
miauw, waf, brrr, tok (toktok), plof, tuut (tuuttuut)

Slide 7 - Tekstslide

tussenwerpsels
Sommige woorden kunnen behalve als tussenwerpsel ook als een andere woordsoort voorkomen, zoals
een bijwoord (BW)
of een zelfstandig naamwoord (ZN)

Slide 8 - Tekstslide

tussenwerpsels
...ook als een andere woordsoort voorkomen...
een bijwoord (BW)
- Gelukkig (TW), dit karweitje zit er weer op.
- We hebben vandaag gelukkig (BW) kunnen uitristen.

Slide 9 - Tekstslide

tussenwerpsels
...ook als een andere woordsoort voorkomen...
of een zelfstandig naamwoord (ZN)
- Top (TW), je hebt de toets foutloos gemaakt!
- Je kunt niet zomaar de top (ZN) van de berg bereiken.

Slide 10 - Tekstslide

Zo herken je tussenwerpsels
- Tussenwerpsels zijn uitroepen
Tussenwerpsels zijn klanknabootsingen
- Tussenwerpsels staan meestal aan het begin of einde van een zin, vaak van de rest gescheiden door een komma

Slide 11 - Tekstslide

Tussenwerpsels staan vaak aan het begin of aan het eind van een zin.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Selecteer de zin met het tussenwerpsel.
A
Mijn vriend schreeuwde: "F*ck!"
B
Dat deed eigenlijk heel veel pijn.

Slide 13 - Quizvraag

Selecteer de zin met een tussenwerpsel
A
Oeps, mijn huiswerk vergeten te maken.
B
Daar hoorde ik gekraai.

Slide 14 - Quizvraag

Dat maakt toch niet uit, joh!
Het tussenwerpsel in deze zin is
A
Dat
B
toch
C
niet
D
joh

Slide 15 - Quizvraag

Waarom is een tussenwerpsel geen zinsdeel?
A
Het heeft geen persoonsvorm
B
Het heeft geen onderwerp
C
Het maakt geen deel uit van de zin en wordt gescheiden door een komma
D
Het staat precies in het midden

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het tussenwerpsel?
Dat mag je niet meer doen, hoor!
A
dat
B
niet
C
doen
D
hoor

Slide 17 - Quizvraag

Noteer het tussenwerpsel

Oei, oei, oei dat was me weer een loei.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een tussenwerpsel?

Auw, je hebt mij pijn gedaan!
A
pijn
B
je
C
Auw
D
hebt

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het tussenwerpsel in deze zin?

Goh, wat maak je er een bende van!
A
Goh
B
er
C
van
D
!

Slide 20 - Quizvraag

Er zijn twee soorten tussenwerpsels: uitroepen en klanknabootsingen.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Wat voor soort tussenwerpsel staat in deze zin?

Sorry, mag ik u wat vragen?
A
sociaal contact
B
emotie
C
bevestiging en ontkenning
D
klanknabootsing

Slide 22 - Quizvraag

Je had ook voor deze toets moeten leren, sukkel!

Het tussenwerpsel in deze zin is
A
had
B
ook
C
toets
D
sukkel

Slide 23 - Quizvraag

Het woord 'jawel' komt voor als tussenwerpsel van bevestiging EN als bijwoord.
A
niet juist
B
juist

Slide 24 - Quizvraag

Tussenwerpsels

Oh jeetje, nu ben ik verdikkeme mijn fiets kwijt!
A
3: oh jeetje / nu / verdikkeme
B
4: oh / jeetje / nu / verdikkeme
C
3: oh / jeetje / verdikkeme

Slide 25 - Quizvraag

Maken
Startopdracht
Opdracht 1-2-3-4

Slide 26 - Tekstslide