Present simple deel 2

• Engels
• Middelbare school

Translate these sentences:

Mijn vader (unit 1) woont niet in Edinburgh.

Wij hebben dertien aardappelen nodig voor het hoofdgerecht.

Veertig leerlingen (unit 1) hebben school van 9.25 tot 16.30.

Translate these sentences:

Mijn vader (unit 1) woont niet in Edinburgh.

My father doesn't/ does not live in Edinburgh.

spelfout/apostrof fout/ hoofdletter of punt vergeten = 0.5 fout

grammatica of vocabulaire fout = 1 punt.

maximaal 1 punt voor:

- my father in Edinburgh

- doesn't live/ does not live

Translate these sentences:

Wij hebben dertien aardappelen nodig voor het hoofdgerecht.

We need thirteen potatoes for the main course.

spelfout/apostrof fout/ hoofdletter of punt vergeten = 0.5 fout

grammatica of vocabulaire fout = 1 punt.

maximaal 1 punt voor:

-  we need thirteen

- potatoes for the main course

Translate these sentences:

Veertig leerlingen (unit 1) hebben school van 9.25 tot 16.30.

Forty students have got school from twenty-five past nine to half past four.

spelfout/apostrof fout/ hoofdletter of punt vergeten = 0.5 fout

grammatica of vocabulaire fout = 1 punt.

maximaal 1 punt voor:

- forty students have got school

- from twenty-five past nine to half past four

Wanneer gebruik je de present simple?
Wanneer je wil zeggen dat iets ______ gebeurt.

Hoe maak je de present simple?

Welke signaalwoorden kom je tegen?

Wat gebruik je in de present simple bij vragen en ontkenningen?
(Loopt hij?/ Hij loopt niet)

1. did + werkwoord
2. do / does + werkwoord
3. have + werkwoord
4. am/are/is + werkwoord

do (not)

does (not)

I

you

he

they

she

Mary and Paul

the phone

my parents

Ontkenningen en vragen

Je gebruikt altijd do/does (not) + het hele werkwoord.

De shit-regel vervalt dus!

I don't know the answers.

Does he know the answers?

In vragen komt do/does vóór het onderwerp

Hoe zeg je in het Engels: 'Ik loop niet naar school.'

Vul in: The boy ___________ (not wear) any glasses. -geen afkorting!-

______ you usually _____ (go) to the supermarket? - vul alleen de twee woorden in -

Hoe kan je deze woorden samentrekken?
- do not
- does not

Let op!

Bij de werkwoorden to be en to have got gebruik je niet do/does.

I haven't got VS I don't have any glasses

Are you? VS Do you know?

Practise!

Do exercise 2-4 from lesson 2.5