Les Dienstag

Les Dienstag 19 September
- We kunnen de e/i Wechsel en a/ä-Wechsel toepassen
- Je kunt het persoonlijk voornaamwoord in de 1e,3e en 4e naamval gebruiken
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les Dienstag 19 September
- We kunnen de e/i Wechsel en a/ä-Wechsel toepassen
- Je kunt het persoonlijk voornaamwoord in de 1e,3e en 4e naamval gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Nakijken huiswerk: nr 16, 17, 18, 19, 20 ( blz 24 t/m 27 )
- Mondeling:  woorden blz 48 kolom 1+2
- Herhalen: persoonlijk voornaamwoord 1e,3e en 4e naamval. Aantekening in schrift maken.
- Via LessonUp oefenen.
- Opdrachten maken in het boek.

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden???????

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 1e, 3e en 4e naamval

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een naamval?
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Naamval = zinsdeel

Slide 5 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen
Onderwerp (1e naamval):

Meewerkend voorwerp (3e naamval):
Lijdend voorwerp (4e naamval):


Zinnen ontleden
BEGIN VD ZIN       (wie / wat + gezegde)


AAN      (aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp)

wie / wat + gezegde + onderwerp 

Slide 6 - Tekstslide

Persoonijk voornaamwoord in de 
3e naamval = meewerkend voorwerp
In het Nederlands:
Zin: Geef je ik een cadeau?
ik --> (aan) mij
Correct is: Geef je (aan) mij een cadeau?
In het Duits:
Zin: Gibst du ich ein Geschenk?
ich --> mir
Correct is: Gibst du mir ein Geschenk?
Het meewerkend voorwerp is in het Duits de 3e naamval.
Vraag: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijden voorwerp
In de voorbeeldzin:
  • Vraag: Aan wie geef jij een cadeau?
  • Antwoord: mij / mir

Slide 7 - Tekstslide

Persoonijk voornaamwoord in de 
4e naamval = lijdend voorwerp
In het Nederlands:
Zin: Heb je ik gezien?
ik --> mij
Correct is: Heb je mij gezien?
In het Duits:
Zin: Hast du ich gesehen?
ich --> mich
Correct is: Hast du mich gesehen?
Het lijdend voorwerp is in het Duits de 4e naamval.
Vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
In de voorbeeldzin:
  • Vraag: Wie/wat heb jij gezien?
  • Antwoord: mij / mich

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoorden 1e naamval

1e naamval:
ik         jij      hij     zij      het     wij      jullie        zij         u
ich      du     er      sie    es        wir      ihr           sie        Sie 

  • Ik kom morgen ook. / Ich komme morgen auch.
  • ik / ich = onderwerp
= altijd het onderwerp!! 
   (vraag: wie/wat + persoonsvorm)
Kan een zelfstandig naamwoord vervangen

Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 
3e en 4e naamval
3e naamval:
  • mij      jou     hem     haar     het     ons      jullie     hen         u
  • mir     dir       ihm      ihr        ihm     uns     euch     ihnen      Ihnen  

4e naamval:
  • mij       jou      hem    haar    het       ons     jullie     hen      u  
  • mich   dich   ihn       sie       es          uns     euch    sie        Sie


Sommige persoonlijk voornaamwoorden zijn hetzelfde in de 1e en 4e naamval!

Slide 10 - Tekstslide

Gibt es Fragen?

Slide 11 - Tekstslide

Het onderwerp
Het meewerkend voorwerp
Het lijdend voorwerp
1e naamval
Wie/wat + onderwerp + gezegde
4e naamval
Wie/wat + gezegde
3e naamval
aan/voor wie of wat

Slide 12 - Sleepvraag

1e en 4e naamval van:
ik en mij
A
ich - mich
B
ich - mir
C
ich - dich
D
ich - dir

Slide 13 - Quizvraag

(Ik)... zeige (jij)... das Schwimmbad.
A
Ich, dir
B
Mir, dir
C
Ich, dich
D
Mich, dich

Slide 14 - Quizvraag

Ich liebe (jou), aber liebst du (mij) auch?
A
dir - mir
B
dir - mich
C
dich - mich
D
dich - mir

Slide 15 - Quizvraag

1e en 3e naamval van:
ik en mij
A
ich - mich
B
ich - mir
C
ich - dich
D
ich - dir

Slide 16 - Quizvraag

Wer erzählt (ons) die wahre Geschichte?
A
uns
B
ihm
C
wir
D
unser

Slide 17 - Quizvraag

jij
jou (3e)
jou (4e)
ik
mij (3e)
mij (4e)
dich
mir
mich
dir
ich
du

Slide 18 - Sleepvraag

Ich sage es .... (jou) zum letzten Mal: Nein !
A
du
B
dir
C
dich
D
uns

Slide 19 - Quizvraag

Ich habe .... (jou) gestern in der Stadt gesehen.
A
du
B
dir
C
dich
D
uns

Slide 20 - Quizvraag

Hausaufgaben Dienstag
- Uitleg huiswerk.
- Eventueel deel samen maken.

Maken:
nr 21, 22, 23,24, 25

Slide 21 - Tekstslide