§6.1 Weerstandjes

H2 Elektriciteit
HERHALEN

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H2 Elektriciteit
HERHALEN

Slide 1 - Tekstslide

Wat doet een geleider?
A
Geeft stroom gemakkelijk door.
B
Houdt stroom tegen.

Slide 2 - Quizvraag

Wat doet een isolator?
A
Geeft stroom gemakkelijk door
B
Houdt stroom tegen

Slide 3 - Quizvraag

In welke eenheid meet je stroomsterkte?
A
V
B
W
C
A
D
P

Slide 4 - Quizvraag

In welke eenheid meet je spanning?
A
V
B
W
C
A
D
P

Slide 5 - Quizvraag

De aardlekschakelaar onderbreekt de stroomkring als:
A
Het stroomsterkte verschil kleiner is dan 30 mA
B
Het stroomsterkte verschil groter is dan 30 mA

Slide 6 - Quizvraag

Apparaten hebben vaak een kunststof omhulsel. Dit bied bescherming voor:
A
Het huis
B
De mens

Slide 7 - Quizvraag

De aardlekschakelaar onderbreekt de stroomkring als:
A
Het stroomsterkte verschil kleiner is dan 30 mA
B
Het stroomsterkte verschil groter is dan 30 mA

Slide 8 - Quizvraag

formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 9 - Quizvraag

Het energieverbruik in kilowattuur bereken je met de formule E = P ∙ t.
In welke eenheden moet je het vermogen en de tijd invullen?
A
het vermogen in kW en de tijd in minuten
B
het vermogen in W en de tijd in uren
C
het vermogen in kW en de tijd in uren
D
het vermogen in W en de tijd in minuten

Slide 10 - Quizvraag

Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
A
250 000 kW
B
0,250 kW
C
2,5 kW
D
25 kW

Slide 11 - Quizvraag

Energieverbruik = vermogen x tijd.
Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energieverbruik = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energieverbruik = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energieverbruik = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energieverbruik = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 12 - Quizvraag

Oefenopgave
Een lamp (230 V, 0.2 A) brand twee uur. Per seconde wordt 10 J omgezet in licht. Bereken:

- P 

- E (in J en Kwh)

Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden
Een lamp (230 V, 0.2 A) brand twee uur. Per seconde wordt 10 J omgezet in licht.





 
E=Pt=3,3105J
E=1000462=0,092kWh
P=UI=2300,2=46W

Slide 14 - Tekstslide

H6 Schakelingen
§6.1 Weerstandjes
§6.2 LDR en NTC
§6.3 Het relais
§6.4 De transistor

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt elektrische weerstand beschrijven.
  • Je kunt de grootte van een weerstand vaststellen met behulp van een kleurcode.
  • Je kunt een opstelling maken waarmee je de weerstand van een weerstandje meet.
  • Je kunt bereken hoeveel meter je nodig hebt om de goede weerstand te verkrijgen. 

Slide 16 - Tekstslide

De weerstand van een lampje
Wanneer je de minpool met de pluspool van een batterij verbindt ontstaat er kortsluiting. Waarom?
Het snoer en de batterij worden heet
de batterij zal ook snel leeg zijn.

Slide 17 - Tekstslide

De weerstand van een lampje
Door een lampje aan te sluiten op de batterij ontstaat er een grotere weerstand.
Er zal nu geen kortsluiting optreden
Stroom gaat moeilijker door een lampje dan door een koperdraadje
dat komt omdat de draden in het lampje een stuk dunner zijn.

Slide 18 - Tekstslide

De weerstand van een lampje
Weerstand = tegenstand/ verzet, geeft aan hoe moeilijk iets verloopt

Wanneer de weerstand van een draad klein is, zal er heel gemakkelijk elektriciteit door heen gaan
Dit kan voor problemen zorgen, welke?

Slide 19 - Tekstslide

De weerstand groter maken
Een 6V lampje kun je niet aansluiten op een spanningsbron die bijvoorbeeld 9V geeft.
De stroomsterkte wordt te groot en het lampje brandt door.

Wil je dit toch doen?
Dan moet je een weerstandje tussen de batterij en het lampje plaatsen, deze schakel je in serie met het lampje.
Hoe groter de weerstand, hoe kleiner de stroomsterkte

Slide 20 - Tekstslide

Weerstand in de natuurkunde
Met een weerstandje in de natuurkunde bedoelen we een onderdeeltje wat een klein beetje (of heel veel) isoleert.
Het houdt de stroom dus een klein beetje (of heel veel) tegen.

Slide 21 - Tekstslide

Symbool weerstand
Hoe teken je een weerstand in een schakelschema? 

Je gebruikt het symbool in het plaatje hiernaast. 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Waarde van een weerstand
De waarde van een weerstandje kun je bepalen aan de hand van de gekleurde ringen. 

Op het plaatje hiernaast zie je wat de kleurcode van een weerstand betekent. 

Slide 24 - Tekstslide

Kleurcode weerstanden
binas tabel 13

Slide 25 - Tekstslide

Kleurcode weerstand
kleuren bekijken van links naar rechts
ABDT ( want 4 ringen)
A = groen = 5
B = blauw = 6
D = bruin = 1 nul
T = goud = +- 5%

weerstand = 560 +- 5%

Slide 26 - Tekstslide

Even samengevat
Een weerstand houdt de stroom gedeeltelijk tegen. Hierdoor kun je de hoeveelheid stroom bepalen. 
De weerstand wordt gemeten in Ohm (Ω). 
Bij een koolstofweerstandje kun je de weerstand bepalen aan de hand van de kleurringen. 

Slide 27 - Tekstslide

Wet van Ohm

Slide 28 - Tekstslide

Wet van Ohm

Slide 29 - Tekstslide

Weerstand berekenen
Om te kunnen controleren of de weerstand klopt moet je de spanning en de stroomsterkte weten.
Dit kun je meten met de volgende opstelling.

Symbolen en de betekenis kun je vinden in 
Binastabel 14.

Slide 30 - Tekstslide

stroommeter aflezen





meetbereik staat op 0,5 A
je kijkt dan dus naar de middelste rij cijfers
je kunt nu aflezen 0,3A

Slide 31 - Tekstslide

spanningsmeter aflezen




bereik staat ingesteld op 15 V
je kijkt dan naar de middelste rij getallen
ongeveer 12,75V

Slide 32 - Tekstslide

Draadweerstand

Slide 33 - Tekstslide

Draadweerstand maken
De draad heeft 5 Ohm per meter (Ω/m)
Twee meter draad welke weerstand heeft het dan? 

  • 10 Ω/m


Slide 34 - Tekstslide

Gebruik je binas ( tabel13)
Wat is de grootte van deze weerstand:
timer
2:00

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Video

Je hebt 15 Ω nodig, hoeveel meter draad heb je nodig als je draad 5 Ω/m is?

Slide 37 - Open vraag

Wat is de weerstand als een lampje op 6V werkt en er een stroom van 200mA doorheen gaat?
A
60 ohm
B
0.06 ohm
C
30 ohm
D
0.03 ohm

Slide 38 - Quizvraag

Spanning is 230 Volt en de stroom is 10 Ampere.
Wat is de weerstand van het apparaat?
A
2,3 ohm
B
2300 ohm
C
23 ohm
D
0,04 ohm

Slide 39 - Quizvraag

Einddoelen
  • Je kunt elektrische weerstand beschrijven.
  • Je kunt de grootte van een weerstand vaststellen met behulp van een kleurcode.
  • Je kunt een opstelling maken waarmee je de weerstand van een weerstandje meet.
  • Je kunt bereken hoeveel meter je nodig hebt om de goede weerstand te verkrijgen. 

Slide 40 - Tekstslide

Vind je het makkelijk? 
Lezen: §6.1
Maken: §6.1 (1 t/m 15)
Help anderen!!!


Vind je het moeilijk?
Lezen: §6.1
Maken: §6.1 (1 t/m 15)

timer
15:00

Slide 41 - Tekstslide

Practicum
  • Practicum: Proef 5 Het vermogen 
timer
15:00

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video

Slide 47 - Link