Week 2 les 1 Toonhoogte en frequentie

Week 2 les 1 
Toonhoogte en frequentie
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Week 2 les 1 
Toonhoogte en frequentie

Slide 1 - Tekstslide

Welke bewering over de toonhoogte van een snaar is goed?
A
Hoe dikker een snaar, hoe hoger de toon
B
Hoe langer een snaar, hoe hoger de toon
C
Hoe strakker een snaar, hoe hoger de toon

Slide 2 - Quizvraag

Bij een frequentie van 128 Hz zijn er:
A
128 trillingen per seconde
B
256 trillingen per seconde
C
512 trillingen per seconde

Slide 3 - Quizvraag

Welke bewering is waar?
A
Honden kunnen tonen horen hoger dan 20000Hz.
B
Mensen kunnen alle tonen horen die honden kunnen horen.
C
Oude mensen horen hoge tonen beter dan jonge mensen.
D
Oude mensen horen lage tonen beter dan jonge mensen.

Slide 4 - Quizvraag

Vul in:
De frequentie van een toon is het aantal (1)
per (2). De frequentie wordt gemeten in (3) . Dat kort je af als (4) Het frequentiebereik van jonge mensen loopt van
(5) tot (6).

Slide 5 - Open vraag

Een trillende snaar geeft een bepaalde toon.

Van welke drie dingen hangt de hoogte van de toon af?

Slide 6 - Open vraag

Een harp heeft een groot aantal snaren

Met welke snaar kun je de hoogste tonen maken? Leg je antwoord uit.

Slide 7 - Open vraag

Met welke snaar kun je de laagste tonen maken? Leg je antwoord uit.

Slide 8 - Open vraag

Een gitarist kan snaren strakker en losser draaien.

Wat moet een gitarist doen met een snaar die te hoog klinkt? Leg je antwoord uit.

Slide 9 - Open vraag

Een gitarist kan snaren strakker en losser draaien.

Wat moet een gitarist doen met een snaar die te laag klinkt? Leg je antwoord uit.

Slide 10 - Open vraag

Als je over een flesje water blaast, hoor je een toon. Hans heeft twee flesjes: een vol flesje en een leeg flesje. Welk flesje geeft de hoogste toon? Leg uit waarom.

Slide 11 - Open vraag

Als je over een flesje water blaast, hoor je een toon. Hans heeft twee flesjes: een vol flesje en een leeg flesje. Wat gebeurt er met de toon van het lege flesje als je er water in giet? Leg uit waarom.

Slide 12 - Open vraag

Een pianostemmer begint altijd met het stemmen van één bepaalde snaar. Deze snaar hoort een toon te geven van 440 Hz. Als de snaar juist gestemd is, zijn er op een oscilloscoop precies vier trillingen te zien.

De pianostemmer ziet iets meer dan vier trillingen op het scherm van de oscilloscoop. Leg uit wat hij met de snaar moet doen.

Slide 13 - Open vraag

Een pianostemmer begint altijd met het stemmen van één bepaalde snaar. Deze snaar hoort een toon te geven van 440 Hz. Als de snaar juist gestemd is, zijn er op een oscilloscoop precies vier trillingen te zien.
Bij het stemmen van een andere snaar zijn er op de oscilloscoop zes trillingen te zien.

Met welke frequentie trilt deze snaar?

Slide 14 - Open vraag

Een basgitaar lijkt veel op een gewone gitaar. Toch kun je met een basgitaar veel lagere tonen maken.

Op twee even grote basgitaren zijn twee snaren gespannen. De ene snaar klinkt lager dan de andere.

Leg uit hoe dat mogelijk is. Noteer twee redenen. De snaar die lager klinkt, kan:

Slide 15 - Open vraag

Het gezoem van een mug klinkt veel hoger dan het gezoem van een bij.

Bij welk van deze twee insecten bewegen de vleugels per seconde het vaakst op en neer? Leg uit.

Slide 16 - Open vraag

In de afbeelding zie je drie oscilloscoopbeelden. Vul de ontbrekende getallen in. Bepaal zo de frequentie van iedere trilling.

In de afbeelding A zijn er           trillingen in           s.

In 1 s gaan           keer zoveel trillingen als in            s.

De frequentie is dus             ×               =           Hz
5
5
50
0,1
10
10
0,1
A
B
C
D
E
F
G

Slide 17 - Sleepvraag

In de afbeelding zie je drie oscilloscoopbeelden. Vul de ontbrekende getallen in. Bepaal zo de frequentie van iedere trilling.

In de afbeelding B zijn er           trillingen in           s.

In 1 s gaan           keer zoveel trillingen als in            s.

De frequentie is dus             ×               =           Hz
4
4
400
0,01
100
100
0,01
A
B
C
D
E
F
G

Slide 18 - Sleepvraag

Dieren hebben een ander frequentiebereik dan mensen.

Welk dier in afbeelding 5 kan de hoogste tonen horen?

Slide 19 - Open vraag

Welk dier kan de laagste tonen horen?
A
krokodil
B
vleermuis
C
hond
D
mens

Slide 20 - Quizvraag

Een hondenfluitje maakt een hoog geluid dat een hond wel, maar een mens niet kan horen.

Hoe groot kan de frequentie van zo'n fluitje zijn?

Slide 21 - Open vraag

Zijn er ook tonen die een mens wel kan horen en een hond niet?

Slide 22 - Open vraag

In de afbeelding zie je drie oscilloscoopbeelden. Er zijn drie verschillende tonen afgebeeld.
Welke toon is het hoogst? Waaraan zie je dat?

Slide 23 - Open vraag

In de afbeelding zie je drie oscilloscoopbeelden. Er zijn drie verschillende tonen afgebeeld.
Welke toon is het laagst? Waaraan zie je dat?

Slide 24 - Open vraag

Op een oscilloscoop worden achtereenvolgens drie tonen afgebeeld: 
a, b en c. Onder elk scherm staat hoeveel seconde één hokje voorstelt. 
Zie de Vaardigheid Werken met een oscilloscoop.

Zie afbeelding a. Vul in. Elk vakje op het scherm staat voor          s.
Eén volledige trilling is          vakjes breed.

De trillingstijd is dus               ×             s =

0,0005
10
0,005
10
0,0005
A
B
C
D
E

Slide 25 - Sleepvraag

Bepaal op dezelfde manier de trillingstijd van de tonen b en c.

Slide 26 - Open vraag

Bepaal op dezelfde manier de trillingstijd van de tonen b en c.

Slide 27 - Open vraag

Bereken de frequentie van de toon a

Slide 28 - Open vraag

Bereken de frequentie van de toon b

Slide 29 - Open vraag

Bereken de frequentie van de toon

Slide 30 - Open vraag

Welk oscilloscoopbeeld laat een hoge pieptoon zien?
A
A
B
B
C
C

Slide 31 - Quizvraag

Welk oscilloscoopbeeld laat een lage bromtoon zien?
A
A
B
B
C
C

Slide 32 - Quizvraag

Een mug klappert tijdens het vliegen met zijn vleugels. Het klapperen van de vleugels veroorzaakt een zoemtoon. Met behulp van een highspeed camera heeft Roelie gemeten dat in 0,024 s de vleugels tien keer op en neer gaan.

Bereken de frequentie van de zoemtoon. Rond af op een geheel getal.

Slide 33 - Open vraag

Een mug klappert tijdens het vliegen met zijn vleugels. Het klapperen van de vleugels veroorzaakt een zoemtoon. Met behulp van een highspeed camera heeft Roelie gemeten dat in 0,024 s de vleugels tien keer op en neer gaan.

Waarom meet Roelie tien vleugelslagen in plaats van één vleugelslag?

Slide 34 - Open vraag