DBKT2A Grammatik Werkwoorden Trede 6

Leerdoel
Je gebruikt/schrijft werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Leerdoel
Je gebruikt/schrijft werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de eerste stap bij het vervoegen van de zwakke werkwoorden?
A
de uitgang achter de stam zetten
B
de stam maken
C
de persoon in de zin zoeken

Slide 3 - Quizvraag

Hoe maak je een stam van een werkwoord in het Duits?

Slide 4 - Woordweb

Slide 5 - Tekstslide

Het werkwoord -n
klettern - kletter

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het ezelsbruggetje voor het regelmatige werkwoord?
A
IJstent
B
Eettent
C
Feesttenten
D
zirkus

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

werkwoorden....
A
kan ik wel vervoegen
B
vind ik lastig
C
vind ik moeilijk
D
help mij!

Slide 14 - Quizvraag

2. abholen
(Haal jij) ... mich morgen (af) ...?
A
Holst du .... ab
B
Holest du ..... ab
C
abholst dus
D
Hole ich .... ab.

Slide 15 - Quizvraag

3. ausfüllen
Matthias (vult) ... das Formular (in) ...
A
er füllt .... aus
B
er ausfüllt
C
ich fülle aus
D
sie fülle aus

Slide 16 - Quizvraag

5. erwarten
(Verwachten jullie) ... heute Abend Besuch?
A
erwarte ihr
B
erwartest ihr
C
erwartet ihr
D
erwarten ihr

Slide 17 - Quizvraag

zwakke werkwoorden:
Ihr _____ in Berlin.
A
wohnt
B
wohne
C
wohnst
D
wohnen

Slide 18 - Quizvraag

zwakke werkwoorden:
Wir _____ in Hamburg.
A
leben
B
lebst
C
lebe
D
lebt

Slide 19 - Quizvraag

Zwakke werkwoorden op -t/-d in de stam zijn...
A
makkelijk
B
moeilijk
C
redelijk te doen
D
abracadabra

Slide 20 - Quizvraag

Wat is bijzonder bij de zwakke werkwoorden met een stam op een d/t?
A
extra e
B
bij du, er/sie/es, ihr een extra e
C
bij du+er/sie/es een extra t
D
bij de du-vorm valt de s weg

Slide 21 - Quizvraag

regelmatig werkwoord op -d/-t
Bij welke van deze 4 krijg je een
extra -e?
A
du
B
wir
C
sie
D
ich

Slide 22 - Quizvraag

Als de stam van een regelmatig werkwoord op een -d of -t eindigt, welke uitgang krijgt dan de ihr-vorm?
A
niets achter de stam
B
-et
C
-dt
D
-t

Slide 23 - Quizvraag

zwakke werkwoorden:
Ihr ________ den ganzen Tag!
A
rede
B
redest
C
redet
D
redt

Slide 24 - Quizvraag

zwakke werkwoorden:
Du _______ auf den Bus.
A
warte
B
wartest
C
warten
D
wartet

Slide 25 - Quizvraag

zwakke werkwoorden:
Ich _______ auf den Bus.
A
warte
B
wartest
C
warten
D
wartet

Slide 26 - Quizvraag

Hoe vorm je het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
A
ge + stam + t
B
stam + t
C
ge + hele werkwoord

Slide 27 - Quizvraag

Hoe vorm je het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden die eindigen op -d/-t
A
ge + stam + t
B
ge + stam + et
C
ge + hele werkwoord
D
stam + et

Slide 28 - Quizvraag

Evaluation


Was hast du gelernt?


Wie ging es mit den Regeln?



Slide 29 - Tekstslide