Schattend rekenen - kommagetallen

LESDOEL vandaag
Ik kan schattend rekenen met kommagetallen.


1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

LESDOEL vandaag
Ik kan schattend rekenen met kommagetallen.


Slide 1 - Tekstslide

Wat is schatten?
A
Precies uitrekenen
B
Ongeveer uitrekenen
C
Een schat vinden
D
Moeilijke manier van rekenen

Slide 2 - Quizvraag

Wanneer is het handig om te schatten?
A
Je wilt snel iets uitrekenen
B
Je hoeft het getal niet heel precies te weten
C
Als je getallen al goed af kunt ronden

Slide 3 - Quizvraag

Rond het bedrag af op een heel getal.

€ 1,55
A
€ 1,00
B
€ 2,00
C
€ 5
D
€ 10

Slide 4 - Quizvraag

Schatten met geld
                                                              Ik heb € 10,-
                                                   
                                                                          Kan ik alles kopen
                                                                           wat ik nodig heb?  
                                                                           € 0,65 + €1,24 + €3,45
                                                                            €1,99 + €2,89

Slide 5 - Tekstslide

Stap 1
Kommagetal (het bedrag) afronden op een heel getal
--> Je zoekt het dichtstbijzijnde ronde getal. 
--> Twijfel? Teken een getallenlijn

Slide 6 - Tekstslide

Afronden
De 1 - 2 - 3 en 4 ronde we naar beneden af.

De 5 - 6 - 7 - 8 en 9 ronden we naar boven af.

Dus: € 1,50 rond je af naar € 2
€ 2,30 rond je af naar € 2

Slide 7 - Tekstslide

Welk ronde getal ligt het dichtste bij:
€ 3,10?
A
€ 3,50
B
€ 3,00
C
€ 3,25
D
€ 4,00

Slide 8 - Quizvraag

Stap 1 = afronden
Stap 2 = optellen

Je telt alle afgeronde getallen bij elkaar op.
Dan weet je ongeveer of je genoeg geld bij je hebt. 

Tip: schrijf de afgeronde getallen eerst op als je het lastig vindt dit in één keer op te tellen. 

Slide 9 - Tekstslide

Kan ik alles kopen?
 Ik heb € 10,-                                                  1 + 1 + 3 + 2 + 3 = 10

Appel    € 0,65 ≈ € 1                              
Suiker   € 1,14   ≈ € 1
Gehakt € 3,41  ≈ € 3
Snoep   € 1,79  ≈ € 2
Boter     € 2,89 ≈ € 3

Slide 10 - Tekstslide

Hoe kan je in een vraag herkennen dat het om schatten gaat?
- In de opgave staat het woord 'ongeveer'
- In de soms staat dit teken ≈

Hoeveel kost het ongeveer samen?
€ 0,99 + € 1,99 ≈ € 3

Slide 11 - Tekstslide

€ 4,89 is ongeveer?
€ 4,89 ≈ ?

Slide 12 - Open vraag

Opdracht

Slide 13 - Tekstslide

Stappenplan
Is het eerste cijfer na de komma


0, 1, 2 , 3 , 4 dan rond je naar beneden af

5, 6, 7, 8, 9 dan rond je naar boven af.

Slide 14 - Tekstslide

Wat kost het ongeveer?

Slide 15 - Tekstslide

Rond het bedrag af op een heel getal.

€ 1,42
A
€ 1,00
B
€ 2,00
C
€ 1,25
D
€ 1,55

Slide 16 - Quizvraag

1 brood kost €1,99
Hoeveel kosten 3 broden ongeveer?

Slide 17 - Open vraag

Welk ronde getal is het dichtst bij
€ 1,65?
A
€ 2,00
B
€ 1,75
C
€ 1,55
D
€ 1,00

Slide 18 - Quizvraag

Welk ronde getal ligt het dichtst bij:
€ 11,56

A
€ 11,00
B
€ 11,25
C
€ 12,00
D
€ 11,75

Slide 19 - Quizvraag

1 zak appels kost € 3,65
Ik wil drie zakken appels kopen.
Heb ik aan 10 euro genoeg?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag


Rond af. Kan ik deze spullen betalen met € 5,- ?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag


Het kost in totaal ongeveer ....?
A
€ 10,00
B
€ 11,00
C
€ 12,00
D
€ 13,00

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Hoeveel kost het samen ongeveer?
Brood: € 1,99
Shampoo: € 0,98
Gehakt: € 4,96

Slide 24 - Open vraag

Alles af?
- Speel het boodschappenspel
   met je schoudermaatje

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

€1,05 + €2,55 + €1,35 ≈
Denk erom: afronden op hele euro's!
A
€4,00
B
€4,25
C
€5,00
D
€5,75

Slide 27 - Quizvraag

€2,90 + €1,99 + €2,99 + €3,55 ≈
A
€10,00
B
€11,75
C
€11,00
D
€12,00

Slide 28 - Quizvraag

€2,95 + €3,98 + €4,10 ≈
A
€9,-
B
€10,-
C
€11,-
D
€12,-

Slide 29 - Quizvraag

Heb jij nog een vraag over deze les?

Slide 30 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

Slide 31 - Open vraag