Herhaling voltooide tijd

3 september 2025

Administratie: facturen

Grammatica: de voltooide tijd
Leerdoel: na de les kunnen jullie de voltooide tijd gebruiken in een zin!

Werken uit het boek





1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

3 september 2025

Administratie: facturen

Grammatica: de voltooide tijd
Leerdoel: na de les kunnen jullie de voltooide tijd gebruiken in een zin!

Werken uit het boek





Slide 1 - Tekstslide

Wat heb je onthouden van de voltooide tijd?

Slide 2 - Open vraag

-t

Slide 3 - Tekstslide

Vormen van het voltooid deelwoord
Hulpwerk-woord
voltooid
deelwoord
zwakke werkwoorden
ik
heb
gewerkt
ge+ik-vorm+ t of d
ik
heb
gewoond
sterke werkwoorden
ik
heb
gelopen
ge+ik-vorm+en 
en soms andere klinker
ik
heb
gekregen
onregelmatige ww
ik
heb
gegeten
leerwoorden
ik 
ben
geweest

Slide 4 - Tekstslide

Hebben jullie het  begrepen?




Wie wil 'T KOFSCHIP aan de groep uitleggen?

Slide 5 - Tekstslide

poetsen
luisteren
Voltooid deelwoord met t
('t kofschip )
Voltooid deelwoord met d
groeten
rennen
horen
vragen
wandelen
maken
fietsen
pakken
tekenen
leren

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is het voltooid deelwoord van horen?

Slide 7 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van ruilen?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van koken.

Slide 9 - Open vraag

Wanneer gebruik je in de voltooide tijd
'hebben' en wanneer 'zijn'?

Slide 10 - Open vraag

Ik .... gisteren naar de dokter geweest.
A
heb
B
ben

Slide 11 - Quizvraag

De cursisten .... koffie gedronken.
A
hebben
B
zijn

Slide 12 - Quizvraag

Martha .... vandaag naar school gegaan.
A
heeft
B
is

Slide 13 - Quizvraag

Wij ..... over ons werk ..... (praten)

Slide 14 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de voltooide tijd

Ik ..... zaterdag de hele dag ..... (werken)

Slide 15 - Open vraag

Wat ..... Simon .....? (zeggen)

Slide 16 - Open vraag

Let op!
Werkwoorden met een 'z ' of een 'v' 
maak je anders:

  • reizen - gereisd
  • leven - geleefd


Slide 17 - Tekstslide

Wat wil je nu nog oefenen in de voltooide tijd?

Slide 18 - Open vraag