lesweek 3: Debatteren

Debatteren
Lesweek 3
Periode 2 - Politiek juridische dimensie


IOZ
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Debatteren
Lesweek 3
Periode 2 - Politiek juridische dimensie


IOZ

Slide 1 - Tekstslide

Programma periode 2
Lesweek 1: Politieke partijen en stemmen​
Lesweek 2: Maatschappelijk vraagstuk & nieuws​
Lesweek 3: Debatteren
Lesweek 4: ​Rechtstaat en rechtspraak
Lesweek 5: Documentaire
Lesweek 6: Verboden woordendebat
Lesweek 7: ​De vrouw in de politiek
Lesweek 8: Bestuur van Nederland
Lesweek 9: Toetsing klassendebat

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les weet je..

  • ..wat een debat is​
  • ..wat het doel van een debat is​
  • ..welke vormen van debatteren er zijn​
  • ..hoe een debat gaat en heb je zelf geoefend



Slide 4 - Tekstslide

Debatteren

Slide 5 - Woordweb

Waarom?
  • Door te debatteren vergroten leerlingen hun spreek- en luistervaardigheden
  • Het versterkt burgerschapscompetenties als kritisch denken, argumenteren en respect tonen voor de mening van anderen. En het vergroot het zelfvertrouwen
  • Debatteren geeft daarmee – zonder veel extra werk, tijd of moeite – een invulling aan verplichte kerndoelen in het onderwijs.

Slide 6 - Tekstslide

Debatteren
  • Wat is een debat?​
  • Wat is het verschil tussen een debat en een discussie?​
  • Wat is een standpunt?​
  • Wat is het doel van een debat?​
  • Wat is het belang van het kunnen voeren van het debat voor jouzelf en jouw werkveld? 




timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Wat is debatteren, wat is anders dan discussiëren? ​

  • Een wedstrijd​
  • Een stelling​
  • Verdedigen of aanvallen stelling​
  • Aan regels gebonden​
  • Voorzitter​​


Je wint met overtuigende argumenten en een goede presentatie






Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Doel debatteren
Debatteren dwingt je om telkens een standpunt in te nemen en dat te onderbouwen met overtuigende argumenten. 
Studenten worden daardoor gedwongen om actief na te denken over maatschappelijke vraagstukken, waardoor zij inzichten in de maatschappij verwerven. ​Ook leer je kritisch te luisteren.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Bijvoorbeeld Lagerhuis
  • Een Lagerhuisdebat is kort en argumenten over en weer volgen elkaar in rap tempo op.​
  • Zet twee rijen van stoelen tegenover elkaar. De ene kant is vóór de stelling; de andere kant tegen
Wie het woord wil, staat op. Maar spreken mag pas als de debatleider (de docent, trainer of een leerling) je het woord geeft. Je hebt het waarschijnlijk al eens gedaan! Een Lagerhuisdebat duurt meestal maximaal tien minuten.

Slide 12 - Tekstslide

Een goede stelling
Elk debat begint met een stelling. 
Niet elke stelling is geschikt om over te debatteren. 
Als je bij voorbaat weet dat iedereen het met je eens zal zijn, is een debat niet zinvol. 

Slide 13 - Tekstslide

Waar moet een goede
stelling aan voldoen?

Slide 14 - Woordweb

Eisen
  • De stelling moet controversieel zijn binnen de groep die erover debatteert.​
  • Het moet meteen duidelijk zijn waar de stelling over gaat.​
  • De stelling moet absoluut geformuleerd zijn (dus niet: ‘in sommige gevallen’).​
  • De stelling moet prikkelen, pijn doen en geen nuance bevatten.​
  • De stelling bestaat uit één zin.​
  • De stelling moet positief geformuleerd zijn (vermijd het woord ‘niet’).​
  • De stelling mag geen argumenten bevatten (vermijd ‘want’ of ‘omdat’).






Slide 15 - Tekstslide

Goede stelling?

Het verbod op harddrugs is slecht.
A
JA
B
NEE

Slide 16 - Quizvraag

Goede stelling?

Nieuwe auto’s moeten duurzaam en kostenefficiënt worden.
A
JA
B
NEE

Slide 17 - Quizvraag

Goede stelling?

Alle musea moeten gratis worden voor jongeren.
A
JA
B
NEE

Slide 18 - Quizvraag

Goede stelling?

Er moet in Nederland een limiet komen aan het aantal buitenlandse spelers per voetbalelftal.
A
JA
B
NEE

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn standpunten?

Slide 20 - Woordweb

Standpunten
''Een standpunt geeft aan wat iemand ergens van vindt. Synoniemen voor standpunt zijn woorden als mening, oordeel en opinie.''

Met een standpunt geef je je mening over de stelling.

Voorbeeld: ​
Stelling: ''De regering heeft een goed milieubeleid.'' ​
Standpunt: ''Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.​''

Dus je bent het eens OF oneens







Slide 21 - Tekstslide

Stelling: ''Slachtoffers moeten inspraak krijgen in strafbepaling.''
Standpunt:​
Ik ben het daarmee eens​
OF
Ik ben het daar niet mee eens



Slide 22 - Tekstslide

Vervolg standpunt
''Ik ben het daarmee eens, omdat zij weten wat het is om slachtoffer te zijn en op die manier wraak kunnen nemen. Zo kunnen zij de nare gebeurtenis afsluiten.​''
OF​
''Ik ben het daar niet mee eens, omdat slachtoffers meestal geen kennis en kunde hebben van de wet en rechtspraak. Daarbij zouden zij vanuit hun emotie kunnen handelen om wraak te nemen.''





Slide 23 - Tekstslide

Noem tips en tricks voor het debatteren

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Video

Opdracht
Wat: Samen met een twee- of viertal: opstellen, maken en bedenken van 2 tot 4 stellingen. Van de 2-4 stellingen werk je 1 stelling volledig uit met standpunten en argumenten. Het debat wordt uitgevoerd volgens het Lagerhuis debatvorm.
Hoe: De 2-4 stellingen ontwikkel je volgens de regels van ‘Het Debat Bureau'. Deze vind je in de volgende link: Stelling maken en bedenken - Het Debatbureau (zie volgende dia)
Tijd: Je werkt er tijdens de lessen aan en ook buiten de les om bereid je je voor op het debat.
Resultaat: Door te debatteren vergroot jij je spreek- en luistervaardigheden. Daarnaast verstrek jij competenties zoals kritisch denken, argumenten en respect tonen voor de mening van anderen.
  
*Deze stellingen gebruiken we de laatste les tijdens het debatteren (toetsing).

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link