2VA 5.5 UItbreiding hoofd- en bijzin

Grammatica 5
onderwerp: hoofd- en bijzin
doel: herhalen theorie over hoofd- en bijzin
lesopzet:
- nakijken opdracht 5 op blz.238
- maken opdracht 6.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 5
onderwerp: hoofd- en bijzin
doel: herhalen theorie over hoofd- en bijzin
lesopzet:
- nakijken opdracht 5 op blz.238
- maken opdracht 6.

Slide 1 - Tekstslide

Nakijken opdracht 5
Neem voor je:
  • boek bladzijde 239
  • schrift met huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

1 geen
A
bepaald voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 3 - Quizvraag

2.niet
A
zelfstandig naamwoord
B
bepaald hoofdtelwoord
C
bijwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 4 - Quizvraag

3. dat
A
voorzetsel
B
onderschikkend voegwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Quizvraag

4. kunnen
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
nevenschikkend voegwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quizvraag

5. ze
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

6. opvallend
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
bijwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

7. je
A
bezittelijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

8. onze
A
B
C
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Overige antwoorden
9 op = vz
10 onderling = bw
11 elkaar = wederkerig vnw
12 voor = vz
13 wanneer = bw
14 aantocht = znw
15 zagen = zww
16 sommige = onb. hoofdtelw

17 dat = betr. vnw
18 was = hww
19 harder = bw
20 Australische = bnw
21 waar = bw
22 veel = onb. hoofdtelw.
23 maar = nevensch. vw
24 sluitend = bnw
25 is = kww

Slide 11 - Tekstslide

Overige antwoorden
9 op = vz
10 onderling = bw
11 elkaar = wederkerig vnw
12 voor = vz
13 wanneer = bw
14 aantocht = znw
15 zagen = zww
16 sommige = onb. hoofdtelw

17 dat = betr. vnw
18 was = hww
19 harder = bw
20 Australische = bnw
21 waar = bw
22 veel = onb. hoofdtelw.
23 maar = nevensch. vw
24 sluitend = bnw
25 is = kww

Slide 12 - Tekstslide

Het licht in vuur is blauwer als het vuur heter is, omdat blauw licht energierijker is dan rood licht.

Slide 13 - Tekstslide

als = onderschikkend voegwoord
Het licht in vuur is blauwer = hoofdzin
het vuur heter is = bijzin
omdat = onderschikkend voegwoord.
blauw licht energierijker is dan rood licht = bijzin

Slide 14 - Tekstslide

Er is een grote kans dat je gezellig mee gaat doen, als je naast een gapend medemens zit.

Slide 15 - Tekstslide

dat = onderschikkend voegwoord
Er is een grote kans = hoofdzin
je gezellig mee gaat doen = bijzin
als = onderschikkend voegwoord.
je naast een gapend medemens zit = bijzin

Slide 16 - Tekstslide

Toen je omgeving het even had gehad met jouw belangstelling voor van alles en nog wat, kon je je vragen afvuren op deze robot, want hij luistert altijd belangstellend.

Slide 17 - Tekstslide

Toen = onderschikkend voegwoord
 je omgeving het even had gehad met jouw belangstelling voor van alles en nog wat = bijzin
 kon je je vragen afvuren op deze robot = hoofdzin
 want = nevenschikkend voegwoord
 hij luistert altijd belangstellend = hoofdzin.

Slide 18 - Tekstslide

Je ziet in Afrikaanse landen dat dieren een lift krijgen van een nijlpaard, maar meestal zitten er ossenpikkers op de rug van het nijlpaard, omdat zij extra bescherming zoeken.

Slide 19 - Tekstslide

dat = onderschikkend voegwoord
 Je ziet in Afrikaanse landen = hoofdzin
 dieren een lift krijgen van een nijlpaard = bijzin
 maar = nevenschikkend voegwoord
 meestal zitten er ossenpikkers op de rug van het nijlpaard = hoofdzin
 omdat = onderschikkend voegwoord
 zij extra bescherming zoeken = bijzin

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide