In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
8.4 Veranderingen in ecosystemen
Les 1
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je legt de invloed uit van biotische en abiotische factoren op de populatiegrootte.
Je beschrijft de opeenvolgende veranderingen in een ecosysteem en je licht de rol van abiotische en biotische factoren toe.
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van abiotische factor van invloed op een konijn?
A
Hoeveelheid andere konijnen
B
Hoeveelheid wortels in de grond
C
Grondsoort in de leefomgeving
D
Hoeveelheid vossen in de leefomgeving
Slide 3 - Quizvraag
Biotische factoren= invloed van andere organismen op een organisme. Vb:
Concurrenten
Voedsel
Predatoren
Ziekteverwekkers
Enz...
Abiotische factoren: invloed van de niet-levende natuur op een organisme. Vb:
Water
Wind
Zon
Aarde
Zoutgehalte
Enz..
Slide 4 - Tekstslide
Regulerende factoren op een populatie
biotische/abiotische factoren
Intraspecifieke concurrentie
Interspecifieke concurrentie (predatie!)
Slide 5 - Tekstslide
Intraspecifiek
Interspecifiek
Slide 6 - Tekstslide
Concurrentie
Bij intraspecifieke concurrentie zijn organismen van dezelfde soort elkaars concurrenten. Als een populatie te groot wordt, kunnen soortgenoten elkaar verjagen.
Slide 7 - Tekstslide
Concurrentie
Bij interspecifieke concurrentie willen verschillende soorten organismen beschikken over hetzelfde voedsel en/of over dezelfde verblijfplaats om te broeden of te schuilen.
Slide 8 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van beperkende factor voor een boom?
A
Het hebben van een hoeveelheid bladeren.
B
De aanwezigheid van stikstof in de lucht.
C
De hoeveelheid water in de grond.
D
De aanwezigheid van konijnen in de buurt.
Slide 9 - Quizvraag
Wat is geen abiotische factor?
A
Regen
B
Zonlicht
C
Bodem
D
Ziekteverwekkers
Slide 10 - Quizvraag
Wat zijn biotische factoren?
A
Invloeden afkomstig van de mens
B
invloeden afkomstig van het milieu
C
Invloeden afkomstig van dieren
D
Invloeden afkomstig van de levende natuur
Slide 11 - Quizvraag
A
Intraspecifieke concurrentie
B
Interspecifieke concurrentie
Slide 12 - Quizvraag
Wanneer een buitenstaande leeuw een bestaande troep probeert binnen te dringen vechten de mannetjes om het territorium. Waar is dit een voorbeeld van?
A
Interspecifieke concurentie
B
Intraspecifieke concurentie
Slide 13 - Quizvraag
Populatiegrootte
De populatiegrootte is de grootte van een populatie in een bepaald gebied
Slide 14 - Tekstslide
Populatiegrootte
De populatiegrootte wordt beinvloed door:
Geboorte
Sterfte
Migratie
Slide 15 - Tekstslide
populatie grote bepalen
aantallen tellen
steekproef nemen
schatten
vangen merken en terugzetten
Slide 16 - Tekstslide
steekproef nemen
Slide 17 - Tekstslide
aantallen tellen
Slide 18 - Tekstslide
Schatten
Slide 19 - Tekstslide
Tellen en schatten
- Vangen, merken en terugzetten
Gemerkte dieren eerste vangst (M)
Aantal individuen in populatie (N)
Gemerkte dieren bij 2e vangst (Mv)
Totaal gevangen bij 2e vangst (Nv)
N/M = Nv/Mv
N = Nv/Mv x M
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeeld
Je wilt het aantal konijnen in de duinen schatten.
Je vangt 20 konijnen en merkt ze (M)
Bij tweede keer vangen, vang je 30 konijnen (Nv). Hiervan zijn er 3 gemerkt (Mv)
Je mag aannemen dat 30 / 3 = N / 20
N = 30 / 3 x 20 = 200
Slide 21 - Tekstslide
Vangst - terugvangst methode
Slide 22 - Tekstslide
Vangst - terugvangst methode
Slide 23 - Tekstslide
Vangst - terugvangst methode
Slide 24 - Tekstslide
Nu jullie. Hoe groot is de populatie? Stel ik vang 35 vissen. Al deze 35 worden gemerkt en uitgezet. Daarna vang ik 31 vissen waarvan er 7 gemerkt zijn.
Populatie = 2e vangst * 1e vangst / gemerkte 2e vangst
Slide 25 - Open vraag
Stel dat de vissen die ik de eerste keer gevangen en gemerkt had zijn door de vangst vermoeid geraakt. Hierdoor zijn een aantal gemerkten makkelijker ten prooi gevallen aan roofdieren.
Wat is hierdoor het effect op mijn schatting van de populatiegrootte geweest?
A
Vang meer gemerkten dan normaal, populatiegrootte te hoog geschat
B
Vang minder gemerkten dan normaal, populatiegrootte te hoog geschat
C
Vang meer gemerkten dan normaal, populatiegrootte te laag geschat
D
Vang minder gemerkten dan normaal, populatiegrootte te laag geschat
Slide 26 - Quizvraag
wanneer een vogel zich in een niewe kolonie vesticht is dit dan immigratie of emigratie voor de niewe kolonie
A
Immigratie
B
Emigratie
Slide 27 - Quizvraag
Aan de slag!
8.4 Veranderingen in ecosystemen
Maken opdr. 41, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49
Slide 28 - Tekstslide
8.4 Veranderingen in ecosystemen
Les 2
Slide 29 - Tekstslide
Leerdoelen
Je legt de invloed uit van biotische en abiotische factoren op de populatiegrootte.
Je beschrijft de opeenvolgende veranderingen in een ecosysteem en je licht de rol van abiotische en biotische factoren toe.
Slide 30 - Tekstslide
Veranderende ecosystemen
successiestadia van een vegetatie: van pionierstadium -> via successie -> naar climaxstadium
primaire en secundaire successie
indicatorsoorten kenmerkend voor elk stadium
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
kenmerken van een pionierstadium
beperkte biodiversiteit (weinig verschillende planten- en diersoorten)
bodem bevat weinig plantenresten (humus), voedselarm
planten blootgesteld aan grote schommelingen in abiotische factoren (temperatuur, lichtintensiteit, wind)
meeste planten zijn eenjarig en overleven als zaad en hebben weinig concurrentie van andere soorten
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
verlanding: vb. van successie
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
kenmerken van successie
toename van biodiversiteit van zowel planten als dieren
er ontstaat een gelaagde begroeiing (bodembedekkers, kruiden, struiken, bomen)
eenjarigen worden vervangen door meerjarigen, kruiden door houtige gewassen
de bodem verandert van humusarm naar humusrijk
netto toename van biomassa (door CO2-opname)
Slide 37 - Tekstslide
verschillende climaxstadia
Slide 38 - Tekstslide
kenmerken van een climax stadium
grote variatie in climaxstadia door grote verschillen in bodem en klimaat (abiotische factoren)
gesloten energiekringloop (assimilatie = dissimilatie), geen netto groei
gedempte invloed van abiotische factoren (microklimaat)
Slide 39 - Tekstslide
subclimax: door menselijk ingrijpen (maaien. beweiding) of na bodemerosie; geen doorontwikkeling naar climax
Slide 40 - Tekstslide
primaire successie
ongestoorde ontwikkeling van pionierstadium tot climax
eerst is bodemvorming nodig (verwering van rotsen) en humusvorming (organische resten) voordat er successie optreedt
Slide 41 - Tekstslide
secundaire successie
na verstoring treedt (soms onvolledig) herstel op van het ecosysteem, gaat sneller dan primaire successie door aanwezigheid van humus in de bodem
Slide 42 - Tekstslide
herstel en secundaire successie na brand
Slide 43 - Tekstslide
Een ecoloog wil het aantal konijnen in een bepaald afgeschermd natuurgebied gaan bepalen. Hiervoor gebruikt hij de methode van vangen, merken en terugvangen. Bij de eerste vangst vangt de ecoloog in totaal 44 konijnen, die vervolgens een ring om de poten krijgen. Deze konijnen worden weer losgelaten. Een week later vangt hij opnieuw konijnen. Dit keer 34 stuks, waarvan er 4 een ring om de poten hebben. Bereken de grootte van de konijnenpopulatie.
A
5
B
374
C
176
D
577
Slide 44 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen primaire en secundaire successie?
A
Bij primaire successie zijn alleen producenten betrokken,
B
Primaire successie start op kale rots, secundaire successie start met vruchtbare grond
C
Primaire successie gaat veel sneller door gebrek aan concurrenten
D
Primaire successie verloopt ongestoord, secundaire successie niet
Slide 45 - Quizvraag
Climax of pionier?
Veel verschillende soorten organismen
A
Pionier
B
Climax
Slide 46 - Quizvraag
Welk kenmerk hoort bij een pionier ecosysteem?
A
gelaagde vegetatieopbouw
B
humusrijke bodem
C
sterke schommelingen in abiotische factoren
D
grote biodiversiteit
Slide 47 - Quizvraag
Climax of pionier?
Veel verschillende soorten organismen
A
Pionier
B
Climax
Slide 48 - Quizvraag
Tijdens een bosbrand sterven veel planten af. De bodem wordt verrijkt met voedingsstoffen van de dode plantenresten die achterblijven nadat het vuur is gedoofd. Hierdoor groeien er vrij snel weer nieuwe planten in het gebied. Dit is een voorbeeld van
A
primaire successie
B
secundaire successie
Slide 49 - Quizvraag
Hoe noem je het als een gebied zich helemaal opnieuw moet ontwikkelen na erosie?
A
Primaire successie
B
Secundaire successie
Slide 50 - Quizvraag
Welk ecosysteem is een pioniersstadium?
A
B
C
D
Slide 51 - Quizvraag
Wat kan een voorbeeld zijn van successie? Dus welke opeenvolging past bij successie?
A
heide -> zand -> bos
B
bos -> moeras -> plas
C
strand -> duinen -> bos
D
steppe -> kale grond -> regenwoud
Slide 52 - Quizvraag
Stel: je bepaalt de populatiegrootte van een populatie kikkers in een vijver met vangen-merken-terugvangen. De 2e keer laten de dieren zich minder snel vangen (leervermogen). Komt je schatting te hoog of te laag uit?
A
te hoog
B
te laag
C
maakt niet uit.
Slide 53 - Quizvraag
Wat is van invloed op een populatiegrootte?
A
hoeveelheid voedsel
B
natuurlijke vijanden
C
ziekte verwekkers
D
A, B en C
Slide 54 - Quizvraag
Hoe verloopt successie?
Sleep de onderstaande gebeurtenissen zodat er een juiste chronologische volgorde ontstaat
1
2
3
4
5
6
Op de bodem die arm is aan organische stof ontkiemen planten die bestand zijn tegen extreme abiotische factoren
Kleine consumenten 1e orde en reducenten vestigen zich in en op de bodem
De reducenten breken detritus af waardoor bodem rijker wordt aan anorganische stof (mineralen)
Door de rijkere bodem (humus) worden er meer producenten aangetrokken met een tolerantie voor meer anorganische stof.
Het voedselaanbod stijgt enorm en trekt consumenten van hogere orden aan.
De biodiversiteit stijgt explosief en er ontstaat gelaagdheid in het ecosysteem