Diagnostische toets

Vandaag
  • Stuk transport
  • Grote&kleine bloedsomloop
  • Gaswisseling + longblaasjes
  • Gaswisseling bij dieren
  • voedingstoffen
  • Organen van spijsvertering
  • +oefeningen 
1 / 57
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologySecondary Education

In deze les zitten 57 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Stuk transport
  • Grote&kleine bloedsomloop
  • Gaswisseling + longblaasjes
  • Gaswisseling bij dieren
  • voedingstoffen
  • Organen van spijsvertering
  • +oefeningen 

Slide 1 - Tekstslide

Multiple choice vragen
  1. Lees de vraag, bedenk of je zelf al een antwoord kunt bedenken zonder de opties te bekijken.
  2. Lees de vraag en bedenk wat de échte vraag is.
  3. Kijk of er handige informatie in de vraag staat.
  4. Bedenk wat de verschillende termen betekenen. 

Slide 2 - Tekstslide

Multiple choice
  1. Lezen 
  2. Wat is de vraag?
  3.  Wat is belangrijk?
  4. Wat betekend alle moeilijke woorden?

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdstuk transport.
Het hart bestaat uit vier holtes: De linker en rechter boezem (boven) en de linker en rechter kamer (onder. 
Het hart knijpt samen dit wordt pompen genoemd, om bloed door de aders, slagaders en haarvaten te pompen.
Er bestaan twee bloedsomlopen, de grote en de kleine.
Bloed vervoert cellen en belangrijke stoffen (hormonen, voedingsstoffen etc.)

Slide 4 - Tekstslide

Transport
Een slagader loopt ván het hart náár een orgaan of naar weefsels (spieren, klieren, etc.)
Een ader loopt van een orgaan/weefsel náár het hart.
Een haarvat is de overgang van slagader naar ader. 
Een haarvat is zo dun , dat stoffen tussen de cellen door kunnen en naar de weefsels kunnen komen.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Maak een vraag voor mij!

Maak of een open vraag, of een multiple choice over het hoofdstuk transport.

Zorg dat je het antwoord weet ;) 

Slide 7 - Tekstslide

Gaswisseling
In de longen wordt buitenlucht ingeademd. 
Buitenlucht bestaat uit 78% stikstof (onbruikbaar) 21% zuurstof (bruikbaar!) en 1% andere gassen (onbruikbaar). 
Koolstofdioxide is een restproduct van verbranding. Voor het lichaam is dit onbruikbaar en dus een afvalstof
Zuurstof wordt via de longblaasjes afgegeven aan het bloed via de haarvaten.

Slide 8 - Tekstslide

Haarvaten 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Maak een vraag voor mij!

Maak of een open vraag, of een multiple choice over het hoofdstuk Gaswisseling.

Zorg dat je het antwoord weet ;) 

Slide 11 - Tekstslide

Dieren
Ook dieren hebben luchtwegen, niet allemaal hetzelfde.
Zoogdieren hebben longen zoals wij.
Amfibiën en reptielen hebben óók longen, maar minder longblaasjes.
Visssen hebben kieuwen waarmee zij O2 filteren uit het water.
Insecten hebben buisjes in hun lichaam waar lucht in "waait".

Slide 12 - Tekstslide

Reptielen en amfibiën
Reptielen en amfibiën hebben minder longblaasjes, omdat zij minder zuurstof nodig hebben.
Amfibiën kunnen door hun huid ademen, waardoor hun longen minder hard hoeven te werken
Reptielen zijn koudbloedig waardoor zij minder energie nodig hebben en dus minder zuurstof verbruiken.

Slide 13 - Tekstslide

Voeding en vertering
Het lichaam heeft voedingsstoffen nodig om te kunnen blijven leven. Er zijn er vier:
Brandstoffen zorgen voor energie door verbranding met zuurstof.
Bouwstoffen gebruiken wij om het lichaam op te bouwen (nieuwe cellen aan te maken.)
Beschermingsstoffen gebruiken wij voor het imuunsysteem om het lichaam te beschermen en gezond te houden.
Reservestoffen zijn een té veel aan brandstoffen die wij kunnen opslaan.

Slide 14 - Tekstslide

Voedingsstoffen
Voedingsstof
Voorbeeld
Brandstoffen
Glucose, koolhydraten
Bouwstoffen
Eiwitten
Beschermingsstoffen
Vitaminen en mineralen
Reservestoffen
Vetten, glycogeen

Slide 15 - Tekstslide

Functie organen
Orgaan
Sap
Functie
Mond
Speeksel
Afbraak koolhydraten -> glucose
Slokdarm
-
Transport
Maag
Maagsap
Afbraak eiwitten
12-v. darm
Gal+alvleeskliersap
Vetten, suikers, eiwitten
Galblaas
(opslag van) Gal
vet druppels verkleinen zodat het mengt met water.
Alvleesklier
Alvleeskliersap
Suikers / eiwitten
Lever
(productie van) gal
Glucose => glycogeen
Dunne darm
-
Transport en opname water
Dikke darm
-
Opname voedingsstoffen, transport
Endeldarm
-
transport - ontlasting
Appendix
-
-

Slide 16 - Tekstslide

Maak een vraag voor mij!

Maak of een open vraag, of een multiple choice over het hoofdstuk Voeding &vertering.

Zorg dat je het antwoord weet ;) 

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het doel van het verteringsstelsel?
A
Voeding afbreken tot onbruikbare voedingsstoffen
B
Opnemen van enkel eiwitten.
C
Gezond blijven.
D
Voeding afbreken tot bruikbare voedingsstoffen

Slide 18 - Quizvraag

Bespreking
  1. Wat betekend het "spijsverteringsstelsel"
  2. Wat betekend "vertering"
  3. Wat is "voeding"
  4. Wat zijn "voedingsstoffen" 
  5. Wat betekend "bruikbaar"

Slide 19 - Tekstslide

Antwoord D
Vertering houdt in het afbreken van voeding naar voedingsstoffen.
Voedingsstoffen zijn deeltjes die wij kunnen opnemen en gebruiken.
Gezond blijven is daarvan een deel (we hebben voedingsstoffen nodig om gezond te blijven) maar dat is niet het hoofddoel.

Slide 20 - Tekstslide

Alle organen die bij de vertering betrokken zijn horen bij welk stelsel?
A
spijsverteringsstelsel
B
Zenuwstelsel
C
Transportstelsel
D
Uitscheidingsstelsel

Slide 21 - Quizvraag

Bespreking
  1. Wat is het "zenuwstelsel"?
  2. Wat is het "transport stelsel"?
  3. Wat is het "uitscheidingsstelsel"?
  4. Wat houdt "vertering" in? 

Slide 22 - Tekstslide

Antwoord A
Vertering en spijsverteringstelsel : Kan het zien aan de beide woorden. 
Maar je kan ook afstrepen als je weet wat de andere termen zijn.

Slide 23 - Tekstslide

Zetmeel of koolhydraten is een product dat veel gevonden wordt in aardappels, brood en rijst.
In de mondholte worden door enzymen in het speeksel dit product omgezet in..
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
Eiwitten
D
Glucose

Slide 24 - Quizvraag

Bespreking
  1. Wat is zetmeel(koolhydraten) ?
  2. Wat zijn "enzymen"?
  3. Wat wordt er omgezet door speeksel?
  4. Welk product wordt er verteerd in de "mondholte"?
  5. Wat is zuurstof? Waar wordt dit opgenomen?
  6. Wat is koolstofdioxide?

Slide 25 - Tekstslide

Bespreking
  1. Wat is zetmeel(koolhydraten) ? Dit zijn lange strengen glucose
  2. Wat zijn "enzymen"? Dit zijn eiwitten die dingen kunnen doen
  3. Wat wordt er omgezet door speeksel? Speeksel verteerd lange strengen glucose (koolhydraten) naar glucose zelf.
  4. Welk product wordt er verteerd in de "mondholte"? Zetmeel/koolhydraten
  5. Wat is zuurstof? Waar wordt dit opgenomen? Zuurstof is een gas, wordt opgenomen in de longen.
  6. Wat is koolstofdioxide? Koolstofdioxide is een afvalproduct (gas) en wordt uitgescheiden door de longen.

Slide 26 - Tekstslide

Antwoord D
In de mondholte worden lange strengen glucose (zetmeel/koolhydraten) afgebroken tot glucose zelf. 
Dit wordt gedaan met enzymen in het speeksel.

Slide 27 - Tekstslide

Voedingsstoffen worden opgenomen in de ... en afgegeven aan het ....
A
Darmen, Bloed
B
Maag, Bloed
C
Maag, Darmen
D
Darmen, mond.

Slide 28 - Quizvraag

Bespreking
Wat is de functie van de darmen?
Wat is de functie van de maag?
Welke functie heeft het bloed?
Welke functie heeft de mond?

Slide 29 - Tekstslide

Bespreking
Wat is de functie van de darmen? De darmen hebben als functie opname en uitscheiding van ontlasting.
Wat is de functie van de maag? De mag heeft als functie afbraak (vertering)
Welke functie heeft het bloed? Bloed heeft als functie transport van belangrijke stoffen in het lichaam, o.a. voedingsstoffen.
Welke functie heeft de mond? Mond heeft als functie vermaling, afbraak (vertering) en transport (slikken).

Slide 30 - Tekstslide

Antwoord A
Voedingstoffen worden in de darmplooien opgenomen en deze voedingsstoffen worden afgegeven aan het bloed voor transport naar de rest van het lichaam.

Slide 31 - Tekstslide

Hepatitis A is een infectieziekte die veroorzaakt wordt door een virus. Via ontlasting van besmette personen kan het virus in voedsel terechtkomen.
Na het eten van besmet voedsel komt het virus via het darmkanaal in het bloed. Met het bloed komt het virus in de lever terecht. Een leverontsteking kan het gevolg zijn.

Hoe heet het bloedvat dat bloed rechtstreeks van de dunne darm naar de lever voert?
A
Leverader
B
Leverslagader
C
Poortader
D
Nierader

Slide 32 - Quizvraag

Bespreking
Wat is de vraag?
Staat er belangrijke informatie in het verhaal?
Wat is een ader?
Wat is een slagader
Welke organen verbinden de leverader en slagader?
Zijn de nieren relevant voor dit verhaal?
Welk antwoord blijft dus over?

Slide 33 - Tekstslide

Bespreking
Wat is de vraag? Welk bloedvat verbind de dunne darm en de lever?
Staat er belangrijke informatie in het verhaal? Nee. Er staan geen hints in het verhaal.
Wat is een ader? Een ader loopt van een orgaan naar het hart.
Wat is een slagader? Een slagader loopt van het hart naar een orgaan
Welke organen verbinden de leverader en slagader? Hart -> lever (slagader) -> hart (ader) Hier wordt dus níet de dunne darm genoemd.
Zijn de nieren relevant voor dit verhaal? Nee.
Welk antwoord blijft dus over? Poortader.

Slide 34 - Tekstslide

Antwoord C
De poortader loopt direct vanaf de dunne darm naar de lever. Voedingsstoffen worden hier in vervoerd.

Slide 35 - Tekstslide

Wat is géén functie van de lever?
A
Bewerking van voedingsstoffen
B
Omzetten glucose naar glycogeen.
C
Productie van insuline
D
Aanmaak van gal.

Slide 36 - Quizvraag

Bespreking
Wat is de vraag? 
Waar wordt insuline geproduceerd?
Waar wordt gal geproduceerd?

In dit geval hoef je niet te weten welke de goede antwoorden zijn, je hoeft alleen maar de weten welke fout is.

Slide 37 - Tekstslide

Bespreking
Wat is de vraag? Welk antwoord is fout .
Waar wordt insuline geproduceerd? Alvleesklier
Waar wordt gal geproduceerd? lever


Slide 38 - Tekstslide

Antwoord C
Insuline wordt niet in de lever geproduceerd. Insuline wordt in de alvleesklier geproduceerd, maar dit hormoon werkt wél op de lever.

Slide 39 - Tekstslide

Wat is de functie van Insuline?

Slide 40 - Open vraag

Open vraag:
Bekijken welke info we hebben:
Insuline hééft een functie. (deze vraag)
Insuline is een hormoon (vorige vraag)
Insuline werkt op de lever. (vorige vraag)
De lever bewerkt voedingstoffen, zoals glucose omzetten in glycogeen. (vorige vraag)
Glycogeen is een opslag product van glucose. (basiskennis)
Hoe wordt glucose omgezet in glycogeen? (basiskennis)

Slide 41 - Tekstslide

Antwoord (voorbeeld)
Insuline is een hormoon met een functie in de spijsvertering. Insuline werkt op de lever. Eén van de functies van de lever is het omzetten van glucose (brandstof) naar glycogeen (reservestof). Dit doet de lever onder invloed van het hormoon insuline. 
Insuline zorgt dat de lever glucose omzet in glycogeen.

Slide 42 - Tekstslide

Welke letter geeft de soort tand aan van een kat?

Slide 43 - Tekstslide

Wat weten we
Kat is een vleeseter (carnivoor) ( Basiskennis; katten eten vlees)
Vleeseters hebben welke soort tanden? (Leren: tanden van carnivoren, herbivoren en omnivoren)
Logischerwijs: Herbivoren eten planten, planten zijn taai en moeten veel vermaalt worden.
Vlees is niet zo taai, en hoeft niet zo veel vermaalt te worden maar wel afgesneden te worden.

Slide 44 - Tekstslide

Antwoord Q
Katten zijn carnivoren. Carnivoren hebben scherpe tanden (knipkiezen) nodig om het vlees af te kunnen snijden.
Letter Q is de enige kies die scherp is. 

Slide 45 - Tekstslide

Thalassemie is een zeer ernstige bloedziekte die het gevolg is van afwijkende rode bloedcellen. De ziekte wordt veroorzaakt door een recessief gen. Iemand die heterozygoot is voor dit gen, wordt een drager genoemd. Een drager heeft meestal voldoende gezonde rode bloedcellen en heeft de ziekte in een minder ernstige vorm.

Waar in het lichaam worden rode bloedcellen gemaakt?
A
Hart
B
Beenmerg
C
Lever
D
Ruggenmerg

Slide 46 - Quizvraag

Bespreking
Wat is de vraag? 
Is het verhaal belangrijk?
Wat is de functie van het hart?
Wat is de functie van de lever?
Wat is de functie van het ruggenmerg?
Wat is de functie van het beenmerg?

Slide 47 - Tekstslide

Bespreking
Wat is de vraag?  Waar worden rode bloedcellen gemaakt.
Is het verhaal belangrijk? Nee, er staan geen hints in voor deze vraag.
Wat is de functie van het hart? Pompen. (Hs. transport)
Wat is de functie van de lever? Spijsvertering (Hs. voeding/vertering)
Wat is de functie van het ruggenmerg? Beweging/zenuwstelsel (Regulatie)
Wat is de functie van het beenmerg? Aanmaak van stamcellen en nieuwe cellen.

Slide 48 - Tekstslide

Antwoord B
In het beenmerg, het binnenste van de lange botten, zitten stamcellen (leren) stamcellen zijn cellen die nog "geen baan hebben". 
Wanneer cellen overlijden, worden vanuit stamcellen nieuwe cellen gemaakt. O.a. rode bloedcellen.
De stamcellen krijgen dus "een baan" (een functie).

Slide 49 - Tekstslide

De kans op het knappen van een zwakke plek is in de aorta veel groter dan in een holle ader.

Waardoor wordt dit veroorzaakt?
A
De aorta heeft een hogere bloeddruk.
B
De holle ader is dikker.
C
De wand van de aorta is dunner dan van de ader.
D
De aorta bevat meer zuurstof.

Slide 50 - Quizvraag

Bespreking
wat is de vraag?
Is het verhaal relevant?
Wat voor soort bloedvat is de aorta?
Is een ader dikker dan een slagader?
Is een slagader dunner dan een ader?
Heeft de hoeveelheid zuurstof te maken met het knappen van een ader?

Slide 51 - Tekstslide

Bespreking
wat is de vraag? Hoe kan een zwakke plek knappen?
Is het verhaal relevant? Het verteld dat het kán, maar geeft geen hints.
Wat voor soort bloedvat is de aorta? De aorta is de levensslagader, dit is een slagader. (leren)
Is een ader dikker dan een slagader? Nee, andersom (leren)
Is een slagader dunner dan een ader? Nee, andersom (leren) dit komt omdat de druk groter is een slagader.
Heeft de hoeveelheid zuurstof te maken met het knappen van een ader? Nee.

Slide 52 - Tekstslide

Antwoord A
de aorta is de eerste en grootste slagader die van het hart naar de rest van het lichaam loopt. Hier staat de grootste druk op (fles water) 
Deze druk kan er voor zorgen dat een zwakke plek knapt.

Slide 53 - Tekstslide

Een hartinfarct kan ontstaan als een bloedstolsel in een bloedvat terechtkomt dat bloed naar de hartspier voert. Door gebrek aan zuurstof sterven dan cellen in het hartspierweefsel.

Geef de naam van het proces waarbij zuurstof wordt verbruikt in cellen.
A
Ademhaling
B
Verbranding
C
Vertering
D
Uitscheiding

Slide 54 - Quizvraag

Bespreking
Wat is de vraag?
Is het verhaal relevant?
Waar vind ademhaling plaats?
Waar vind vertering plaats?
Waar vind uitscheiding plaats?
Welke stof is er altijd nodig voor verbranding?

Slide 55 - Tekstslide

Bespreking
Wat is de vraag? "wat is het proces waar zuurstof voor gebruikt wordt"
Is het verhaal relevant? Nee.
Waar vind ademhaling plaats? In de longen.
Waar vind vertering plaats? In het spijsverteringsstelsel.
Waar vind uitscheiding plaats? Nieren/darmen/blaas.
Welke stof is er altijd nodig voor verbranding? Zuurstof.

Slide 56 - Tekstslide

Verbranding
Bij verbranding in de cellen worden brandstoffen verbrand met behulp van zuurstof
Het antwoord voor het proces waarbij zuurstof verbruikt wordt in de cellen is dus verbranding.

Slide 57 - Tekstslide