In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
H2 Het weer
Slide 1 - Tekstslide
Kernpunten
Thermometers
Graden Celsius (°C) versus Kelvin (K)
Fase (-overgangen)
Luchtvochtigheid
Omrekenen (lucht)-druk
Hoge- en Lage-luchtdrukgebied
Overdruk / onderdruk en daarbij rekenen!
Ontstaan wolken/onweer
Bliksem en donder
Slide 2 - Tekstslide
Verschillende thermometers
3 verschillende typen thermometers
digitaal
vloeistof
bimetaal
Voorbeelden thermometers
koorts thermometer
kookthermometer
thermostaat
aquarium thermometer
...
Slide 3 - Tekstslide
bimetaal thermometer
Een bimetaal bestaat uit twee strips van verschillende metalen die stevig met elkaar zijn verbonden.
Als de temperatuur stijgt, zet de ene strip sterker uit dan de andere. Hierdoor trekt het bimetaal krom.
Bij verwarmen zet Messing zet meer uit dan staal => buitenbocht
Slide 4 - Tekstslide
Absolute nulpunt
Dit is de temperatuur waarbij de moleculen helemaal stil liggen.
0 Kelvin
=
- 273 graden Celcius
Slide 5 - Tekstslide
Deeltjesmodel en fase-overgangen
De drie eigenschappen van het deeltjesmodel
moleculen veranderen niet, bewegen altijd en trekken elkaar aan
De drie fasen van een stof
vast, vloeibaar en gasvormig
De 6 fase overgangen van een stof
sublimeren, rijpen
verdampen, condenseren
stollen/bevriezen, smelten
Slide 6 - Tekstslide
Uit welke drie onderdelen bestaat een vloeistof thermometer? (Je mag geen alcohol of glycerol noemen)
Slide 7 - Open vraag
Noem de drie eigenschappen van het deeltjes model. Antwoord op de volgende manier; 1= 2= 3=
Slide 8 - Open vraag
Een vloeistofthermometer heeft een reservoir en een stijgbuis. De vloeistof in een thermometer stijgt meer als:
A
het reservoir groter en de stijgbuis wijder is.
B
het reservoir groter en de stijgbuis nauwer is.
C
het reservoir kleiner en de stijgbuis wijder is.
D
het reservoir kleiner en de stijgbuis nauwer is.
Slide 9 - Quizvraag
Lucht kan waterdamp en waterdruppeltjes bevatten. Wat gebeurt er als de temperatuur onder het dauwpunt van de lucht komt?
A
Waterdamp gaat dan condenseren.
B
Waterdamp gaat dan rijpen.
C
Waterdruppeltjes gaan dan bevriezen.
D
Waterdruppeltjes gaan dan verdampen.
Slide 10 - Quizvraag
luchtvochtigheid
Wat is luchtvochtigheid?
luchtvochtigheid is de hoeveelheid waterdamp (g/m3) in de lucht.
Slide 11 - Tekstslide
Omrekenen
1 bar = 100.000 Pa
1 bar = 1000 mbar
1 mbar = 100 Pa
Slide 12 - Tekstslide
Werking barometer
in de barometer zit een dun doosje die makkelijk ingedrukt kan worden door de luchtdruk
Het witte metalen doosje, waarvan de lucht voor een groot deel is uitgepompt (vacuum).
de veer voorkomt dat doosje niet plat wordt
doosje reageert op veranderingen in de lucht
hoe verder ingedrukt, hoe hoger de luchtdruk in de buitenlucht,
Slide 13 - Tekstslide
Het weer als de luchtdruk verandert..
Hoe hoger in de atmosfeer, hoe minder lucht boven je is, hoe lager de luchtdruk.
Lucht stroomt ALTIJD van H naar L
Dit is => wind
Hoe groter het verschil in luchtdruk, hoe harder het waait.
Slide 14 - Tekstslide
Hoge druk gebied:
Hoge druk = dalende lucht
Symbool op de kaart = H
Getal > 1000 mbar is H
Welk weertype hoort bij H?
geen bewolking, warm in de zomer en koud in de winter
Laag druk gebied
Lage druk = stijgende lucht
Symbool op de kaart = L
Getal < 1000 mbar = L
Welk weertype hoort bij L?
wolken, neerslag, koel in zomer, zacht in de winter
Isobaar: een lijn op de weerkaart dat punten met gelijke druk met elkaar verbindt
Slide 15 - Tekstslide
Overdruk / onderdruk
Overdruk is een ruimte waar de druk hoger is dan erbuiten.
Onderdruk is een ruimte waar de druk lager is dan erbuiten.
Druk meten in een ruimte => Manometer (eenheid bar)
Manometers geeft overdruk weer (verschil luchtdruk buiten - binnen)
Luchtdruk in band = luchtdruk buiten band + overdruk in band
Slide 16 - Tekstslide
Onstaan van mooiweerwolken
Temperatuur opstijgende luchtbellen niet veel hoger dan de omringende lucht.
Zo’n luchtbel stijgt dan langzaam en bereikt geen grote hoogte.
Hier stroomt de lucht rustig.
Ontstaan buienwolken
Temperatuur opstijgende lucht veel warmer is dan de omringende lucht.
Luchtbellen bereiken een grote hoogte
Je krijgt dan grote wolken met een donkere onderkant.
Boven in de wolken vormen zich ijskristallen. Deze groeien tot ze te zwaar zijn.
Ze vallen dan uit de wolk naar beneden.
Slide 17 - Tekstslide
Bliksem en donder
Waarom zie je pas eerst de bliksemstraal en hoor je later de donder?
Snelheid licht = 300 000 000 m/s (300 miljoen-meter/s)
Snelheid geluid = 340 m/s
Formule: afstand onweer?
Afstand (s) = snelheid (v) x tijd (t)
s= afstand in meters ; v = snelheid in m/s ; t = tijd in seconden
Slide 18 - Tekstslide
Je kunt de luchtdruk meten. Welk meetinstrument gebruik je daarvoor?
Slide 19 - Open vraag
305,4 mbar = .......... Pa
Slide 20 - Open vraag
7,4 kPa = .......... mbar
Slide 21 - Open vraag
980 mbar = .......... Pa
Slide 22 - Open vraag
Een bimetaal bestaat uit ijzer en aluminium. Aluminium zet bij verwarming meer uit dan ijzer. Het bimetaal wordt afgekoeld. In welke tekening is juist aangegeven hoe het bimetaal zal kromtrekken?
A
A
B
B
C
Zowel A als B mogelijk
Slide 23 - Quizvraag
Wat voor luchtdruk is er in een onderzeeër?
A
Hoge druk
(meer dan 1000 mbar)
B
Lage druk
(minder dan 1000 mbar)
Slide 24 - Quizvraag
Wanneer je in de lucht een vliegtuigdeur open maakt zal de luchtdruk in het vliegtuig plots......
A
Groter worden
B
lager worden
C
Gelijk blijven
Slide 25 - Quizvraag
Wat hoort er bij een lage drukgebied?
A
zon, warm, droog
B
sneeuw, koud, ijzel
C
regen, koud, wind
D
tropische temperaturen
Slide 26 - Quizvraag
Volgens het deeltjesmodel bewegen moleculen het snelst in de ...
A
vaste fase
B
vloeibare fase
C
gasfase
Slide 27 - Quizvraag
In een autoband is de absolute druk 3,9 bar. De luchtdruk is 1,0 bar. Wat is de overdruk in de band?
A
2,9 bar
B
4,9 bar
C
3,9 bar
D
0,9 bar
Slide 28 - Quizvraag
Trillen er nog deeltjes bij een vaste stof volgens het deeltjesmodel?
A
Ja
B
Nee
C
Soms
Slide 29 - Quizvraag
Lukas stopt een chocolade zoen onder een glazen stolp en pompt de lucht weg uit de stolp. De zoen zet enorm uit. Dit komt doordat de luchtdruk in de zoen .... is dan/als daarbuiten.
A
groter
B
kleiner
C
even groot
Slide 30 - Quizvraag
In een laboratorium doen ze onderzoek naar vaccins tegen besmettelijke ziekten. Een virus waar ze onderzoek naar doen is Covid-20. Dit virus mag absoluut niet buiten het laboratorium terecht komen. Zullen ze in dit laboratorium met een onderdruk of een overdruk werken?
A
Onderdruk
B
Overdruk
Slide 31 - Quizvraag
Welke faseovergang hoort er bij: Water in een waterkoker gaat koken.
Slide 32 - Open vraag
Welke faseovergang hoort er bij: Boven de waterkoker ontstaat er stoom.
Slide 33 - Open vraag
Welke faseovergang hoort er bij: Na een koude winternacht zit er een laagje ijs op alle bomen.
Slide 34 - Open vraag
Welke faseovergang hoort er bij: Moeder hangt de was lekker buiten zodat de was snel weer droog is.
Slide 35 - Open vraag
Wat is de natuurkundige naam om een schaalverdeling op een thermometer te plaatsen?
Slide 36 - Open vraag
Wat is de luchtdruk in punt A
A
1025
B
1030
C
tussen 1025 en 1030
D
Kun je niet zeggen
Slide 37 - Quizvraag
Bij het ijken van een thermometer wordt de thermometer in koken water geplaatst. Welke temperatuur moeten we hier invullen in graden Celcius? (geen eenheid invullen!)
Slide 38 - Open vraag
Er is voor het ijken naast het kookpunt nog een tweede punt nodig. Wat is de naam van dit punt?
Slide 39 - Open vraag
In het dagelijks leven geven wij de temperatuur aan in graden Celsius. Natuurkundigen doen dat in kelvin. Neem over en vul in: 0 °C = … K (geen eenheid invullen!)
Slide 40 - Open vraag
In het dagelijks leven geven wij de temperatuur aan in graden Celsius. Natuurkundigen doen dat in kelvin. Neem over en vul in: 78 °C = … K (geen eenheid invullen!)
Slide 41 - Open vraag
In het dagelijks leven geven wij de temperatuur aan in graden Celsius. Natuurkundigen doen dat in kelvin. Neem over en vul in: 0 K = … °C (geen eenheid!)
Slide 42 - Open vraag
In het dagelijks leven geven wij de temperatuur aan in graden Celsius. Natuurkundigen doen dat in kelvin. Neem over en vul in: 324 K = … °C (geen eenheid!)
Slide 43 - Open vraag
Bestaat er een lagere temperatuur dan 0K
A
ja
B
nee
Slide 44 - Quizvraag
Bereken de temperatuur in graden Celsius als de temperatuur 200 K is
A
-73
B
473
C
73
D
kan niet
Slide 45 - Quizvraag
Een stof wordt afgekoeld. Op een gegeven moment daalt de temperatuur van de stof niet meer. Hoe heet deze temperatuur en welke temperatuur is het?
A
Het absolute vriespunt bij 0 K
B
Het absolute nulpunt bij 0 K
C
Het absolute vriespunt bij 0 ℃
D
Het absolute nulpunt bij 0 ℃
Slide 46 - Quizvraag
Per graad temperatuurstijging, zet aluminium 2x zoveel uit dan staal. Welke richting zal het bimetaal kromtrekken als de temperatuur groter wordt?