Argumentatiestructuren

NEDERLANDS
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

NEDERLANDS

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Opfrissen standpunt - argument - tegenargument
  • Feitelijke en waarderende argumentatie
  • Argumentatiestructuren (blokjesschema's)
  • Oefeningen hiermee

Slide 2 - Tekstslide

Standpunt of argument?
[Omdat oude auto's heel vervuilend zijn], mogen ze niet meer in het centrum komen.


A
standpunt
B
argument

Slide 3 - Quizvraag

[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
standpunt
B
argument

Slide 4 - Quizvraag

Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken. [Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen].
A
standpunt
B
argument

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een tegenargument?
A
Een argument dat een standpunt onderuithaalt.
B
Een argument dat een ander argument onderuithaalt.

Slide 6 - Quizvraag

Feitelijk versus waarderend
  • Als iemand zijn standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak noemen we die uitspraak een feitelijk argument. Je kunt een het controleren.
  • Over een waarderend argument kun je van mening verschillen, over een feitelijk argument niet. Een waarderend argument moet daarom vaak ondersteund worden.

Slide 7 - Tekstslide

Feitelijke argumenten
Een feitelijk argument:
  • is waar / niet waar en is controleerbaar;
  • hoef je niet te onderbouwen.

Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


 

Slide 8 - Tekstslide

Waarderende argumenten
Een waarderend argument:
  • geeft een smaak of voorkeur weer;
  • hierover kun je van mening verschillen.
  •  daarom moet je uitleggen waaróm je dat vindt. 

Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Pathé, want die bioscoop vind ik veel prettiger.  
 =>Waarom is Pathé prettiger?

 

Slide 9 - Tekstslide

Feitelijk of waarderend?

Bijna niemand haalde een voldoende voor de wiskundetoets
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 10 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?
Ik ga liever niet mee naar Parijs, want 10% van de toeristen krijgt te maken met zakkenrollers
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 11 - Quizvraag

Argumentatiestructuren

Slide 12 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie
Een argumentatie die bestaat uit één standpunt en één argument (standpunt > argument).

Zij moet de opvolgster worden van onze coach (s),
want zij heeft al veel ervaring (a).

Slide 13 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie
Een voorbeeld:



Slide 14 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Een argumentatie waarin een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten (standpunt > argument > argument).

Zij is de juiste persoon voor die baan van boekverkoopster, want zij heeft ruime ervaring in die branche. Ze heeft namelijk al twee jaar bij een Libris boekhandel gewerkt. 


Slide 15 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Een voorbeeld in de argumentatiestructuur:




Slide 16 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie
  • onafhankelijk: twee of meer argumenten die gelijkwaardig zijn en van plaats kunnen wisselen
OF
  • afhankelijk: twee of meer argumenten die samen een argument vormen en alleen samen kracht hebben.





Slide 17 - Tekstslide

Onafhankelijk nevenschikkend

Slide 18 - Tekstslide

Afhankelijke nevenschikkende argumentatie

Bij een afhankelijke nevenschikkende argumentatie heb je te maken met deelargumenten. 

De argumenten onderbouwen samen het standpunt.
Alléén in combinatie hebben ze kracht (ze zijn van elkaar afhankelijk).




Slide 19 - Tekstslide

Afhankelijke nevenschikkende argumentatie

Slide 20 - Tekstslide

Onder- en nevenschikkend
Je hoorde muziek door elkaar.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Deze argumentatie is ...
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend
D
onder- en neven- schikkend

Slide 23 - Quizvraag


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
Nevenschikkend afhankelijk

Slide 24 - Quizvraag

Opdracht tot einde les

Maak de opdrachten van cursus 6: argumenteren, paragraaf 2

Opdr 1, 2, 4, 5, (6, 7, 8, 9)

Je oefent met het herkennen van argumentatiestructuren.

Slide 25 - Tekstslide