H4 lijdend voorwerp

H4 
Lijdend voorwerp
(2 lessen)



1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H4 
Lijdend voorwerp
(2 lessen)



Slide 1 - Tekstslide

Stappen
  • Persoonsvorm
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Onderwerp
  • Lijdend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Zinsdelen
Persoonsvorm (pv) - zin in een andere tijd zetten
werkwoordelijk gezegde (wg) - pv en alle werkwoorden
onderwerp (ow) - wie (wat) + pv? 

Lijdend voorwerp (lv) - wat (wie) + wg + ow? = lv


Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin: Jan wandelt met zijn vrienden naar huis.

Slide 4 - Open vraag

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
  • alle werkwoorden in de zin, ook de persoonsvorm
  • "te" of "aan het" horen bij het wg als ze voor een ww staan.

Hij is aan het bakken.
De bloemen zijn sinds gisteren uitgedroogd

Slide 7 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Woordweb

Wat is het gezegde in:
Fluitend liep Tonny het veld af na de gewonnen wedstrijd
A
Fluitend
B
liep
C
liep fluitend
D
liep fluitend af

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin: Ze zit al uren te knutselen
A
zit
B
zit knutselen
C
zit te knutselen
D
er is geen gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 11 - Open vraag

wat is het onderwerp?

Pieter krijgt opnieuw strafwerk.
A
Pieter
B
Hoek
C
Opnieuw
D
In

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik zal morgen zeker komen.


A
Zal
B
Ik
C
Morgen
D
Zeker

Slide 13 - Quizvraag

Onderwerp
De leerlingen uit klas 1d letten altijd goed op.

Slide 14 - Open vraag

Hoe vind je de pv?

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Link

Hoe vind je het gezegde?

Slide 18 - Open vraag

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 19 - Open vraag

Aantekening
Schrijf op in je schrift:
pv = zin in een andere tijd zetten
wg = pv en alle ww
ow = wie (wat) + pv?

Slide 20 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Wat (soms wie) + gezegde + onderwerp? 

Jan pakt een boek.
Pv = pakt
ow = Jan
lv = een boek

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het lv ?
Hij heeft het formulier verzonden.
A
hij
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het formulier

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het lv?
Volgende week gaan we naar Frankrijk.
A
volgende week
B
gaan
C
naar Frankrijk
D
er is geen lv

Slide 24 - Quizvraag

Ik heb gisteren een lekkere pizza gebakken.
lv=
A
een lekkere pizza
B
heb gebakken
C
ik
D
gisteren

Slide 25 - Quizvraag

opdrachten maken en oefenen

Opdrachten maken - taalverzorging - lijdend voorwerp

Slide 26 - Tekstslide