Oefenen SO H5.1H5.2
1 / 14
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Wat is een kenmerk van het Middellandse Zeeklimaat?
A
Koude zomers en veel regen in de zomer
B
Koude winters en droge zomers
C
Hele jaar door sneeuw
D
Warme zomers en zachte winters
Slide 2 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Welk klimaat hoort bij een gebied met loofwoud, zoals eikenbomen en beukenbomen?
A
Middellandse Zeeklimaat
B
Steppeklimaat
C
Zeeklimaat
D
Landklimaat
Slide 3 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
In welk klimaat komt vooral taiga (naaldwoud) voor?
A
Zeeklimaat
B
Landklimaat
C
Middellandse Zeeklimaat
D
Toendraklimaat
Slide 4 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Welk natuurlandschap zie je op deze afbeelding?
A
Toendra
B
Taiga
C
Steppe
D
Loofwoud
Slide 5 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Noem twee kenmerken van dit landschap die je op de afbeelding kunt herkennen.
Slide 6 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is een kenmerk van het steppeklimaat?
A
Veel neerslag en loofbomen
B
Weinig neerslag
C
Sneeuw en ijs het hele jaar
D
Warme zomers en zachte winters
Slide 7 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Waarom is het in de winter aan zee vaak minder koud dan landinwaarts?
A
Omdat de zon daar harder schijnt
B
Omdat de zee sneller afkoelt dan het land
C
Omdat de zee warmte vasthoudt
D
Omdat het daar altijd waait
Slide 8 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is het verschil tussen het toendraklimaat en het sneeuwklimaat?
Slide 9 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Leg uit waarom de tropen het hele jaar door warm zijn.
Slide 10 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Op een warme dag voelt het zand op het strand heel heet aan, maar het zeewater blijft veel koeler.
Leg uit waarom het land (zoals zand) sneller warm wordt dan de zee.
Leg uit waarom het land (zoals zand) sneller warm wordt dan de zee.
Slide 11 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Vul de juiste woorden in op de stippellijnen:
In Europa waaien meestal winden uit het ___1____(westen/oosten). Deze winden komen van zee en brengen __2___ (vochtige/droge) lucht. In de zomer zorgen ze voor ____3___ (koele/warme) zomers en in de winter voor ______4____ (zachte/koude) winters.
In Europa waaien meestal winden uit het ___1____(westen/oosten). Deze winden komen van zee en brengen __2___ (vochtige/droge) lucht. In de zomer zorgen ze voor ____3___ (koele/warme) zomers en in de winter voor ______4____ (zachte/koude) winters.
Slide 12 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 13 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 14 - Tekstslide
http://neerslag.iminor.nl/?page_id=144
