Als je de zinsdelen benoemt, dan ben je bezig een zin redekundig te ontleden.
Eerst zoek je de persoonsvorm op: het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet of als je de zin in het meervoud of enkelvoud zet. Vervolgens ga je op zoek naar andere werkwoorden (voltooid deelwoord en/of infinitief). Je schrijft het wwg of nwg op.
Daarna ga je op zoek naar het ond, lv, mv, vzv, bwb.
Tot slot benoem je de delen van zinsdelen: bijv.bep / bijst.