Les 4 - Herhaling C7 Spelling §8 tm §10

WELKOM
Pak je Nieuw Nederlands, schrift en pen.
timer
3:00
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
Pak je Nieuw Nederlands, schrift en pen.
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

Herh. C7 Spelling §8 tm §10
PV tt
Sterke en zwakke ww
PV vt zwakke ww



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Zo vind je de stam/ik-vorm 
De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter ik komt te staan.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Bij de spelling van die pvtt ga je uit van de stam/ik-vorm.

Hoe vind je de stam/ik-vorm?
In de tt komt de ik-vorm achter het woord te staan
Lopen  → (ik) loop



Slide 5 - Tekstslide

Zo vind je de stam/ik-vorm
De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter ik komt te staan.
kijken → kijk

Slide 6 - Tekstslide

Zo vind je de stam/ik-vorm
De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter ik komt te staan.
kijken → kijk
dromen → droom
blijven → blijf
vinden → vind
zeggen → zeg
kiezen → kies

Slide 7 - Tekstslide

WISBORDJE

Slide 8 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

rennen
a Waarom ________ die mensen naar de winkel?
b Jan _________ elke dag 5 kilometer.

luisteren
a Waarom _______ jij niet naar mij?
b Via Spotify ________  ik naar mijn favoriete muziek.

Slide 9 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

groeien
a Gemiddeld _______  ons haar 1 centimeter per maand.
b De afvalberg __________ wereldwijd nog steeds. 

bewaken
a Onze hond ___________  het erf.
b Militairen ________  het oefenterrein.

Slide 10 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

dansen
a Op deze muziek ________  iedereen.
b Wie _________  er met Marie?

melden
a De NOS _____ dat de wedstrijd niet doorgaat.
b _______  jij je ziek vandaag?


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoord
  • De artiesten hebben een luid applaus gekregen.
  • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. 
  • Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, moeten, mogen, worden, zijn of zullen.
  • Denk aan: Ik, Hij, Wij rijtjes (Ik denk, Hij denkt, Wij denken)

Slide 13 - Tekstslide

Afsluitende Opmerkingen
Herhaal het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden en benadruk het belang van het gebruik van een woordenboek bij twijfel.
Kan in  de vt veranderen van klank
Kan niet van klank veranderen van klank
Sterk ww
Zwak ww

Slide 14 - Tekstslide

Oefenen: sterk of zwak?
  • fietsen
  • worden
  • zingen
  • spelen
  • klappen
  • lopen
  • kijken
  • reizen
  • ruziën
  • lezen




Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden van Zwakke Werkwoorden
Voorbeelden van zwakke werkwoorden zijn: lachen, spelen, koken. De verleden tijd wordt gevormd door -de(n) of -te(n) achter de ik-vorm te zetten.

Slide 17 - Tekstslide

Zet het zwakke ww in de juiste vorm (vt) 
  • De man en vrouw (klappen) gisteren bij het concert.
  • Hij (speelt) zaterdag een goede wedstrijd.
  • Die meiden (reizen) vorig jaar door Azië. 
  • Hij (bellen) vanmorgen naar zijn moeder.

Slide 18 - Tekstslide