Kunst Drama Theorie: drama en andere kunsten

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
- 4 functies van theater
- drama en andere kunsten
- analyseren voorbeeld theater en dans


Slide 3 - Tekstslide

Noem een functie van theater.

Slide 4 - Woordweb

4 functies van theater
1. informeren / leren
2. amuseren
3. overtuigen
4. overhalen

Slide 5 - Tekstslide

0

Slide 6 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 7 - Quizvraag

0

Slide 8 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 9 - Quizvraag

0

Slide 10 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 11 - Quizvraag

0

Slide 12 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 13 - Quizvraag

0

Slide 14 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 15 - Quizvraag

0

Slide 16 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Hoe verschilt theater van andere kunstvormen?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Het gereedschap van de acteur
Als speler kun je verschillende dingen inzetten om je rol zo goed mogelijk neer te zetten:   
  1.  Het lichaam als instrument 
  2. voordracht technieken
  3. spelgroottes 
  4. emoties  
  5. status  
  6. kenmerken goed spel

Slide 32 - Tekstslide

Het lichaam als instrument.
Als acteur kun je 4 dingen van je lichaam in je spel inzetten.
  1. Houding
  2. Mimiek
  3. Beweging
  4. Stem
Deze 4 dingen zijn voor iedere acteur uniek, maar zijn wel getraind om ervoor te kunnen zorgen dat de acteur zijn personage zo precies mogelijk kan spelen.

Slide 33 - Tekstslide

Houding
Bij het beschrijven van de houding zeg je alleen wat je ziet, zonder dit te interpreteren.
Bijvoorbeeld: De vrouw zit rechtop in de stoel, terwijl de man rechtop staat en schuin in de camera kijkt.
En niet: Cercei Lannister kijkt arrogant, terwijl haar broer onzeker kijkt.

Slide 34 - Tekstslide

Mimiek
Betekent gezichtsuitdrukking. Ook dit beschrijf je door te zeggen wat je ziet zonder interpretatie.
Dus: De man kijkt fronsend in de camera.
En niet: Louis van Gaal is geïrriteerd omdat de pers niet luistert.

Slide 35 - Tekstslide

Beweging
Bij het beschrijven van bewegingen kun je het hebben over:
- zijn de bewegingen groot of klein?
- het tempo / ritme van de beweging
- zit er herhaling in?
- zijn de bewegingen synchroon? (tegelijk)
Ook hier weer alleen beschrijven wat je ziet en niet interpreteren!

Slide 36 - Tekstslide

Stem
De stem van de acteur is heel bepalend voor een personage.
Beschrijf bij de stem hoe deze klinkt.
- het volume
- de toonhoogte
- kenmerk, zoals kraak in de stem ipv schor
Ook dit beschrijf je zonder te interpreteren.

Slide 37 - Tekstslide

Beschrijf de beweging in deze foto.

Slide 38 - Open vraag

6

Slide 39 - Video

00:54
Beschrijf de mimiek van de hoofdpersoon.

Slide 40 - Open vraag

01:47
Beschrijf het stemgebruik van de hoofdpersoon.

Slide 41 - Open vraag

02:47
Beschrijf de houdingen van de dansers

Slide 42 - Open vraag

03:34
Hoe zou je de bewegingen van de dansers omschrijven?

Slide 43 - Open vraag

04:07
Welke sfeer straalt het decor en de kostuums uit? Leg je antwoord objectief uit.

Slide 44 - Open vraag

05:28
Wat denk je dat de boodschap is van dit kunstwerk? Leg uit.

Slide 45 - Open vraag

Slide 46 - Tekstslide

Dit was de lessonup
Zorg ervoor dat je de basisbegrippen + begrippen PTA 5 (zie ELO studiewijzers) uit je hoofd leert. 

Deze moet je kennen èn kunnen toepassen op PTA 5, wat een schriftelijke toets is.

Slide 47 - Tekstslide