Les 55 H3 meervoud znw, meervouds -n, verwijswoorden

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Op welke manieren kun je een meervoud maken?
  • Meervoud op -en: prijzen, boten, fietsen 
  • Meervoud op -s: tafels, cafés, computers 
  • Meervoud op -ën: zeeën, orchideeën (uitspraak)
  • Meervoud op -'s: opa's, ski's, piano's, accu's, hobby's (klinkers)
  • Verandering letter: golf-golven, buis-buizen
  • Geen regel: blad-bladeren, schip-schepen
  • Op twee manieren: musea/museums, vitaminen/vitamines
  • sla, rijst, muziek, kleren, hersens/hersenen

Slide 4 - Tekstslide

Let op!
hobby --> hobby's

deejay --> deejays

Slide 5 - Tekstslide

Meeste of meesten?
Regel: als er een zelfstandig naamwoord achter staat, dan schrijf je geen - n.
De meeste kinderen gingen naar huis.

Geen zelfstandig naamwoord erachter:
Schrijf een -n als het verwijst naar personen
Schrijf geen - n als het verwijst naar dingen, planten of dieren

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden
De fiets en de brommer zijn beide vies.

Daan en Maik zijn beiden vies.

Slide 7 - Tekstslide

Wat zijn verwijswoorden?

Slide 8 - Open vraag

Verwijswoorden ver

Je kunt de verwijswoorden gebruiken die passen bij het woordgeslacht.

Je kent de regels van het gebruik van verwijswoorden.

Verwijswoorden verwijzen naar:
één woord
een paar woorden
een hele zin
Doel:
Ze maken de tekst minder saai en beter leesbaar
Hoe vind je de verwijzing?:
Stel de vraag: wie, wat, waar, welke

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide